ECLI:NL:GHAMS:2016:5538

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
23-001544-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kantonrechter inzake verkeersovertredingen met gevaarzettend rijgedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het overtreden van artikel 20 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, met als beschuldiging gevaarzettend rijgedrag. De tenlastelegging omvatte onder andere het rijden met een snelheid van 126 kilometer per uur binnen de bebouwde kom, waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was, en het uitvoeren van een 'wheely' over een afstand van 300 meter. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep op 6 september 2016 zijn verweer gevoerd, waarbij hij stelde dat zijn rijgedrag niet gevaarlijk was en dat er sprake was van een verontschuldigbare dwaling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten en heeft de verklaring van de verdachte bij zijn staande houding uitgesloten van bewijs. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. Daarnaast is er een taakstraf van 20 uren opgelegd voor het tweede feit, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 maanden. Het hof heeft ook de teruggave van de in beslag genomen motorfiets gelast.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001544-14
Datum uitspraak: 20 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 96-178143-13 en 13-276929-11 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 22 september 2013 te Amsterdam, binnen de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (motorfiets) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Sierenborch, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 126 kilometer per uur, in elk geval de aldaar voor motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden;
2:
hij op of omstreeks 22 september 2013 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (motorfiets), daarmee rijdende op de weg, de Westpoortweg, over een afstand van ongeveer 300 meter uitsluitend op het achterwiel heeft gereden, waardoor de stabiliteti van het voertuig (ernstig) werd verstoord en de besturing, alsmede de beremming van het voorwiel, op normale wijze niet meer mogelijk was en/of,
-Vervolgens heeft hij, verdachte, op de weg, de Sierenborch, op de aldaar gelegen rotonde met voornoemd voertuig gereden tegen de verplichte rijrichting in, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van het uitsluiten voor het bewijs van de eerste verklaring van de verdachte
De raadsman heeft bepleit dat de verklaring die de verdachte heeft afgelegd bij zijn staande houding, moet worden uitgesloten van de bewijsvoering. Ten tijde van de verklaring van de verdachte is namelijk gehandeld op een wijze die strijdig is met de Salduz-jurisprudentie. De verdachte is niet gewezen op zijn consultatierecht, terwijl hij als staande gehouden verdachte dermate in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt dat hij gelijk gesteld moest worden met een aangehouden verdachte, aldus de raadsman.
Het hof zal de verklaring van de verdachte bij de staande houding niet gebruiken voor het bewijs, zodat het verweer geen verdere bespreking behoeft.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, eerste onderdeel (de ‘wheely’)
Voorts heeft de raadsman vrijspraak bepleit betreffende de zogenaamde
wheely, zoals onder 2, eerste onderdeel, ten laste gelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de in het proces-verbaal vermelde snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur, waarmee de verdachte de
wheelyzou hebben gemaakt, een onbetrouwbare schatting betreft. Daarnaast is de
wheelyuitgevoerd op een recht stuk weg zonder afslagen en bevonden zich geen weggebruikers voor de verdachte. Voorts hoorde de enige nabije weggebruiker bij de motorgroep van de verdachte en reed deze op een andere rijstrook. Tijdens de
wheelyis derhalve geen sprake geweest van een gevaarlijke of hinderlijke situatie in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), zodat in zoverre van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer omdat het de handeling ongeacht de snelheid waarmee deze werd uitgevoerd gevaarzettend acht, mede gelet op de aanwezigheid van een andere weggebruiker op de weg. Dat deze weggebruiker zich op een andere rijstrook bevond en tot de groep van de verdachte behoorde doet daaraan niet af, gelet op de (tevens ten laste gelegde en bewezen verklaarde) omstandigheden dat de motorfiets als gevolg van een
wheelyniet meer correct bestuurd kon worden en remmen op normale wijze niet meer mogelijk was.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 22 september 2013 te Amsterdam, binnen de bebouwde kom, als bestuurder van een motorfiets op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Sierenborch, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 126 kilometer per uur.
2:
hij op 22 september 2013 te Amsterdam als bestuurder van een motorfiets, daarmee rijdende op de Westpoortweg, over een afstand van ongeveer 300 meter uitsluitend op het achterwiel heeft gereden, waardoor de besturing alsmede de beremming van het voorwiel op normale wijze niet meer mogelijk was en
vervolgens op de Sierenborch, op de aldaar gelegen rotonde met voornoemd voertuig heeft gereden tegen de verplichte rijrichting in,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 20, aanhef en onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft bepleit dat er sprake was van een verontschuldigbare feitelijke dwaling die vervolgens is overgegaan in (putatief) psychische overmacht. Door het rijgedrag van de niet als zodanig herkenbare politieauto, de onzichtbaarheid voor de verdachte van het stopteken en de afwezigheid van geluids- of optische signalen verkeerde de verdachte in de veronderstelling dat hij achterna werd gezeten door onbekende personen. Deze onwetendheid is niet verwijtbaar aan de verdachte. Daardoor was er sprake van een van buitenkomende drang om weg te vluchten, waar de verdachte in redelijkheid geen weerstand aan hoefde te bieden. De raadsman heeft het hof dan ook verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging betreffende zowel het onder 1 ten laste gelegde (de snelheidsovertreding) als het onder 2, tweede onderdeel, ten laste gelegde (in tegengestelde richting de rotonde oprijden).
Het hof verwerpt dit verweer omdat een verontschuldigbare dwaling omtrent de feiten en daarmee een (putatief) psychische overmacht niet aannemelijk is geworden. Uit zowel het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 22 september 2013, als uit het verhoor van verbalisant [verbalisant] bij de raadsheer-commissaris blijkt dat de politie vrijwel onmiddellijk na het wegrijden van de verdachte gebruik heeft gemaakt van optische- en geluidssignalen.
Zo de verdachte al redelijkerwijs in de veronderstelling heeft kunnen verkeren dat hij moest vrezen voor onbekenden die hem achtervolgden, was daartoe geen reden ten tijde van de bewezen verklaarde gedragingen, in aanmerking genomen dat de afstand tussen enerzijds de plek waar de verdachte wegreed en de politie de geluidssignalen heeft aangezet en anderzijds de plek waar de gedragingen zijn begaan aanzienlijk is en de politie blijkens het genoemde proces-verbaal bij het overbruggen van die afstand slechts op ongeveer 50 meter afstand achter de verdachte reed.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring van de motor en de bijbehorende kentekenbewijzen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de redelijke termijn is overschreden. Voorts heeft hij verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke situatie van de verdachte en af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
De verdachte heeft verklaard dat hij sinds twee maanden een adres heeft, dat hij veel schulden heeft en momenteel werkloos is. Hij werkt als invalkracht soms als chauffeur voor [bedrijfsnaam]. De verdachte heeft aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn invalwerk en daarnaast op zoek is naar een baan als automonteur waarvoor hij eveneens zijn rijbewijs nodig heeft. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij open staat voor een taakstraf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 54 uren, subsidiair 27 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
Voor het ten laste gelegde onder feit 2 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 18 uren, subsidiair 9 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de in beslag genomen motor aan de verdachte wordt terug gegeven, subsidiair dat indien het hof overgaat tot het opleggen van een geldboete, zij verbeurdverklaring van de motorfiets vordert tot het bedrag van de geldboete. Het eventueel resterende gedeelte kan aan de verdachte worden terug gegeven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gevaarlijk rijgedrag vertoond door op de weg een
wheelyte maken. Vervolgens heeft de verdachte met veel te hoge snelheid door de bebouwde kom van Amsterdam gereden, door met een snelheid van ongeveer 126 kilometer per uur te rijden waar 50 kilometer per uur was toegestaan. Daarbij heeft hij onder andere een rotonde tegen de rijrichting in genomen.
Door dit rijgedrag heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Met name rekent het hof de verdachte aan dat hij veel te hard reed en de rotonde tegen de rijrichting in heeft genomen, terwijl hij door de politie werd achtervolgd. Dat er geen ongeluk heeft plaats gevonden is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. Dergelijk rijgedrag draagt eveneens bij aan gevoelens van onveiligheid in de stad.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2016 is hij eerder ter zake van verkeersovertredingen onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dat mee ten nadele van de verdachte.
In strafmatigende zin wordt rekening houden met het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde.
Het hof constateert dat de behandeling van onderhavige zaak in hoger beroep meer dan twee jaren heeft geduurd. Op 11 april 2014 is het hoger beroep in onderliggende zaak ingesteld. Hierna is het dossier op 27 mei 2014 bij het hof binnengekomen. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op
6 september 2016. De periode van binnenkomst van het dossier tot de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting heeft aldus meer dan twee jaren geduurd. Het hof oordeelt evenwel – anders dan door de raadsman bepleit - dat er in hoger beroep geen sprake is van een schending van de redelijke termijn, gelet op de tijd die in redelijkheid nodig was om op verzoek van de verdediging vier getuigen te horen bij de raadsheer-commissaris.
Het hof acht, alles afwegende, taakstraffen en voorwaardelijke ontzeggingen van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst (te weten: een motorfiets, [kentekennummer], merk: Yamaha en twee kentekenbewijzen [kentekennummer]) zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 28 juni 2013 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Hoewel de voorwaardelijke straf hem bij verstek is opgelegd en uit het dossier niet blijkt dat bedoeld verstekvonnis aan de verdachte is betekend, gaat het hof ervan uit dat hij van de veroordeling op de hoogte was. Een mededeling van de voorwaardelijke veroordeling is immers naar het adres van de verdachte gestuurd en de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde op de hoogte was van die veroordeling.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Voor verlenging van de proeftijd acht het hof, anders dan bepleit, geen plaats gelet op de ernst van de overtredingen waaraan de verdachte zich binnen de proeftijd heeft schuldig gemaakt. Zijn persoonlijk belang bij behoud van zijn rijbewijs moet dan ook wijken voor het belang van de verkeersveiligheid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 20 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst (te weten: een motorfiets, [kentekennummer], merk: Yamaha en twee kentekenbewijzen [kentekennummer]).
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 28 juni 2013, parketnummer 13-276929-11, te weten van:
ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. C.N. Dalebout en mr. A.E. Kleene-Krom in tegenwoordigheid van J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2016.