ECLI:NL:GHAMS:2016:5536

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
23-000325-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal door twee of meer verenigde personen met strafmotivering persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname in 1969, was beschuldigd van diefstal, gepleegd op 31 oktober 2015 te Alkmaar, waarbij zij samen met anderen een grote hoeveelheid kleding heeft weggenomen van Vroom & Dreesmann BV en rompers van de HEMA. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en de bewezen feiten gekwalificeerd als diefstal door twee of meer verenigde personen en gewone diefstal. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als enige kostwinner voor haar gezin en haar vaste baan. Ondanks haar eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, heeft het hof besloten om de gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een taakstraf op te leggen. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, maar deze vervangen door een taakstraf.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000325-16
Datum uitspraak: 7 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2016 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-219229-15 en 15-219231-15, alsmede 16-022026-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 31 oktober 2015 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid kleding, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Vroom & Dreesmann BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
2:
zij op of omstreeks 31 oktober 2015 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (ongeveer) 4 rompers (ter waarde van ongeveer € 18,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de HEMA (vestiging [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich hier niet mee kan verenigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
zij op 31 oktober 2015 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid kleding, toebehorende aan Vroom & Dreesmann BV.
2:
zij op 31 oktober 2015 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen rompers ter waarde van ongeveer € 18,- euro, geheel toebehorende aan de HEMA, vestiging [adres 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten uitsluit, zodat deze strafbaar zijn.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat haar gezin, bestaande uit de verdachte zelf, twee zoons en een kleinzoon, van haar afhankelijk is. Zij is de enige bron van inkomen in haar huishouding. De verdachte heeft sinds 2002 een vaste baan als leidster bij een welzijnsorganisatie. Deze baan zou zij verliezen als zij in de gevangenis zou komen. Daarnaast zit de verdachte in de schuldhulpverlening.
De verdachte heeft verder verklaard dat zij erg geschrokken is van de veroordeling door de politierechter. De gevangenisstraf waartoe zij in eerste aanleg is veroordeeld heeft haar doen beseffen wat zij op het spel heeft gezet. Ten tijde van de overtreding was de verdachte zich er niet van bewust dat ze nog in een proeftijd zat, anders had zij deze winkeldiefstallen niet begaan. De verdachte heeft verklaard te zullen stoppen met het stelen van kleding, nu zij beseft wat zij allemaal kan verliezen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen, waarbij gebruik werd gemaakt van een magneet om de kleding te ontlabelen. Dit duidt op een tevoren beraamde en professionele werkwijze. De verdachte heeft er aldus blijk van gegeven het eigendomsrecht van de betreffende winkelbedrijven niet te respecteren. Winkeldiefstal brengt voor de winkelier en het winkelend publiek overlast mee.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 augustus 2016 is zij in een korte periode meermalen ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. De verdachte liep nog in een proeftijd, ten tijde van onderhavige overtreding.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat zij thans lijkt in te zien dat zij nooit meer moet stelen en dat zij haar vaste baan kwijt zal raken indien haar een langere gevangenisstraf wordt opgelegd.
Bij wijze van laatste kans voor de verdachte zal het hof de gevangenisstraf daarom beperken tot de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en haar daarnaast een taakstraf opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland van 6 mei 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland van 6 mei 2014, parketnummer 16-022026-14, te weten van gevangenisstraf voor de duur van 1 week, te vervangen door:
taakstrafvoor de duur van
14(veertien)
uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7(zeven)
dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. E. de Greeve en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 september 2016.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.