In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het overtreden van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam, waarbij hij ervan werd beschuldigd drugs te willen verkopen op de Oudezijds Achterburgwal op 16 oktober 2013. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 325, subsidiair 6 dagen hechtenis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 juli 2016 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De tenlastelegging was gebaseerd op verklaringen van anonieme getuigen die stelden dat de verdachte drugs aan hen wilde verkopen. Echter, de verbalisanten hadden niet gehoord dat de verdachte daadwerkelijk drugs te koop aanbood, maar zagen alleen dat hij voorbijgangers aansprak. De verdachte ontkende de beschuldigingen en er waren geen drugs bij hem aangetroffen.
Het hof oordeelde dat de verklaringen van de anonieme getuigen niet als bewijs konden worden gebruikt, omdat deze niet voldeden aan de eisen van artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering. De eigen waarnemingen van de verbalisanten waren onvoldoende specifiek om de verdachte te veroordelen. Gezien het gebrek aan wettig bewijs heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.