In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1956 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor het aanbieden van (nep)drugs op de Nieuwendijk in Amsterdam op 12 juni 2014. De kantonrechter had de verdachte een geldboete van € 750 opgelegd, subsidiair 15 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 juli 2016 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte was uitgelokt door een verbalisant. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is voor uitlokking en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde overtreding. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij zich op een openbare weg heeft opgehouden met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet aan te bieden.
Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd en, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden, besloten om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen. De verdachte heeft aangegeven dat hij zijn leven probeert te beteren en dat hij bezig is met het treffen van een betalingsregeling voor openstaande boetes. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam en het Wetboek van Strafrecht, en heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd.