In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 4 februari 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in Suriname in 1971, was aangeklaagd voor het zich ophouden op de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 28 juli 2016, waar zowel de advocaat-generaal als de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren hebben gebracht.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 3 augustus 2015 op de openbare weg heeft opgehouden met de bedoeling om (nep)drugs te verkopen. De tenlastelegging is door het hof verbeterd waar nodig, zonder dat dit de verdediging van de verdachte heeft geschaad. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte is schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam. De straf die door de kantonrechter was opgelegd, een geldboete van € 750 of 15 dagen hechtenis, is door het hof bevestigd, maar met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslaving. Het hof heeft de geldboete voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte.