In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 4 februari 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in Suriname in 1971, was aangeklaagd voor het zich ophouden op de Reguliersbreestraat in Amsterdam met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. De tenlastelegging werd door het hof als bewezen verklaard, waarbij het hof de verdachte vrijsprak van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar het hof hield rekening met zijn verslaving en de hulpverlening die hij had gezocht. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750, subsidiair 15 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke geldboete van € 750 geëist, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft de geldboete opgelegd, maar deze niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de artikelen van de Algemene Plaatselijke Verordening en het Wetboek van Strafrecht.