In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1965, was beschuldigd van eenvoudige belediging van twee mannen, die hij in het openbaar beledigde met kwetsende en beledigende uitlatingen. De tenlastelegging betrof beledigende woorden die hij op 12 mei 2014 in Amsterdam had geuit. De verdachte heeft bekend deze woorden te hebben gebruikt, maar stelde dat hij dit deed als reactie op beledigingen die hij zelf had ontvangen vanwege zijn huidskleur.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de beledigende woorden op een ongepaste manier heeft gebruikt, waardoor hij de grenzen van het maatschappelijk betamelijke heeft overschreden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar het hof achtte de eenvoudige belediging wettig en overtuigend bewezen.
De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 300, subsidiair 6 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf geëist. Echter, het hof heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met het wederzijdse karakter van het conflict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente inspanningen voor schuldhulpverlening en het feit dat hij sinds enkele jaren niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen. Het hof heeft het verzoek van de verdachte om een getuige te horen afgewezen, omdat er geen straf werd opgelegd.