In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], handelend onder de naam [X], tegen een beschikking van de kantonrechter in Amsterdam. De kantonrechter had op 25 mei 2016 de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] beëindigd, waarbij [geïntimeerde] aanspraak maakte op loon en vergoedingen. [appellant] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 31 januari 2016, maar [geïntimeerde] betwistte de rechtsgeldigheid van deze opzegging, stellende dat deze in strijd was met artikel 7:671 BW. In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend, waarbij hij de beschikking van de kantonrechter wilde vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] wilde afwijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 november 2016, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kantonrechter zijn genoemd, en heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] recht heeft op loon over de periode van 25 december 2015 tot en met 31 januari 2016, evenals over enkele dagen in december 2015. Het hof heeft de billijke vergoeding vastgesteld op € 2.000,- bruto en de kantonrechter in zijn beslissing gedeeltelijk vernietigd, maar de proceskostenveroordeling in stand gehouden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.