In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de curator in het faillissement van Whermo B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De curator stelt dat de activaovereenkomst die Whermo met verschillende groepsvennootschappen heeft gesloten, paulianeus is en daardoor vernietigbaar. De curator verwijt de bestuurders van Whermo, waaronder Holding, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4], een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling, waardoor zij aansprakelijk zijn voor de schade die Whermo en haar crediteuren hebben geleden. De rechtbank had eerder de vorderingen van de curator afgewezen, wat de curator in hoger beroep aanvecht.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Whermo B.V. was een detacheringsbureau dat in financiële problemen verkeerde en uiteindelijk failliet werd verklaard. De curator heeft de bestuurders aansprakelijk gesteld voor het tekort in het faillissement op basis van artikel 2:248 BW. De activaovereenkomst, waarbij Whermo haar activa aan groepsvennootschappen verkocht, wordt door de curator als schadelijk voor de schuldeisers beschouwd. De curator vordert schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad en stelt dat de bestuurders hun zorgplicht hebben verzaakt.
Het hof oordeelt dat de curator onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat de schuldeisers zijn benadeeld door de activaovereenkomst. De curator heeft niet aangetoond dat de waarde van de verkochte activa ten tijde van de overeenkomst negatief was en dat de schuldeisers daardoor in een nadeliger positie zijn geraakt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de curator af, waarbij de curator in de kosten van het geding in hoger beroep wordt veroordeeld.