2.1.In dit geding tot herroeping gaat het, voor zover thans van belang, om het volgende.
( a) Bij vonnis van 23 januari 2013 (zaak- en rolnummer 512840/ HA ZA 12-337) heeft de rechtbank Amsterdam onder anderen [X] onder meer veroordeeld de begane grond van het pand aan de [adres 1] te ontruimen;
( b) Bij vonnis van 22 februari 2013 (rolnummer 1372638 CV EXPL 12-25152) heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam onder meer het tijdstip waarop de huurovereenkomst met betrekking tot [adres 2] eindigt, vastgesteld op 1 april 2013 en [X] veroordeeld het gehuurde dan te ontruimen;
( c) Bij arrest van 27 mei 2014 (zaaknummers 200.126.590/01 en 200.128.989/01) heeft dit hof onder meer het onder (a) genoemde vonnis vernietigd en de vordering van De Principaal, voor zover ingesteld tegen [X] , afgewezen en het onder (b) genoemde vonnis bekrachtigd;
( d) Bij arrest van 19 december 2014 (rolnummer 14/04465) heeft de Hoge Raad der Nederlanden het cassatieberoep tegen voormeld arrest van het hof (in beide zaken) niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de huurovereenkomst met betrekking tot [adres 2] eindigt op 1 februari 2015, alsmede dat [X] uiterlijk op die datum het gehuurde dient te hebben ontruimd.
( e) Na een voor [X] (in twee instanties) vruchteloos gebleken executie-geschil zijn [adres 1] en [adres 2] eind maart 2015 ontruimd.
( f) In dit geding vordert [X] vordert de herroeping van de onder (a) tot en met (d) genoemde uitspraken.
2.2.1.Bij dagvaarding van 16 juli 2015 heeft [X] zijn vordering tot herroeping hierop gebaseerd dat hij pas op 10 maart 2015, tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg van voormeld door hem tegen De Principaal c.s. aangespannen executiegeschil, kennis heeft gekregen van een brief van de gemeente Amsterdam (verder: de gemeente) van 28 november 2011 aan De Key, welke brief door toedoen van De Principaal c.s. tot dan toe was achtergehouden. Deze brief bevat – zo begrijpt het hof [X] – voor de beoordeling van de zaak essentiële informatie, te weten de peildatum voor de ingangsdatum van de stadsvernieuwingsurgentie, 1 december 2011. Volgens [X] kan hij daarom een beroep doen op het bepaalde in art. 382 aanhef en sub a en/of sub c Rv.
2.2.2.Bij akte van 18 augustus 2015 heeft [X] zich ter staving van zijn vordering tot herroeping bovendien beroepen op een e-mail van de gemeente van 27 juli 2015. Uit een bij die e-mail als bijlage gevoegde brief van De Principaal c.s. van 15 november 2011 aan de gemeente blijkt, aldus [X] , dat De Principaal c.s. tegenover de gemeente hebben verklaard dat [X]
regulierhuurder was van [adres 2] , dat voor hem als
regulierehuurder een peildatum werd bepaald op grond waarvan hij stadsvernieuwingsurgent werd verklaard en dat hij door De Principaal c.s. geïnformeerd zou worden over de planvorming van Project Tabak en de gevolgen die dit voor hem zou hebben. Het hof begrijpt [X] aldus dat hij zich op het standpunt stelt dat ook die brief door toedoen van De Principaal c.s. is achtergehouden en dat hij (ook) daarom een beroep kan doen op het bepaalde in art. 382 aanhef en sub a en/of sub c Rv.
2.2.3.Bij conclusie van repliek, genomen op 16 februari 2016, heeft [X] zijn vordering tot herroeping voorts nog doen steunen op het feit dat hem in februari 2016 is gebleken dat De Principaal c.s. in strijd met de door deze in de eerdere procedures gedane mededelingen en in afwijking van het bepaalde in artikel 7:274 lid 1 aanhef en sub c BW, de Tabakspanden hebben verkocht en op 31 december 2015 hebben geleverd aan een derde.
2.2.4.De Principaal c.s. hebben allereerst met een beroep op het bepaalde in art. 383 lid 1 Rv aangevoerd dat de vordering tot herroeping te laat is ingesteld, immers niet binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en [X] daarmee bekend is geworden.
2.2.5.Dit verweer treft ten aanzien van de brief van 28 november 2011 doel op grond van het volgende. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [X] op 10 maart 2015 van genoemde brief kennis heeft gekregen. Op die datum is dan ook de grond voor de herroeping ontstaan en is [X] daarmee bekend geworden in de zin van art. 383 lid 1 Rv. Op grond van deze wetsbepaling had [X] binnen drie maanden nadien het onderhavige rechtsmiddel moeten aanwenden. Hij heeft dat echter pas gedaan bij de dagvaarding tot herroeping van 16 juli 2015, derhalve meer dan vier maanden na 10 maart 2015. [X] kan daarom in zoverre in zijn vordering tot herroeping niet worden ontvangen.
2.2.6.Dit ligt anders ten aanzien van de e-mail van de gemeente van 27 juli 2015 en de verkoop en levering van de Tabakspanden. Het valt immers niet in te zien waarom het [X] niet zou vrijstaan zich in de loop van dit geding tot herroeping tevens te beroepen op feiten en omstandigheden die hem pas na uitbrengen van de dagvaarding van 16 juli 2015 bekend zijn geworden, voor zover hij dat beroep althans doet binnen drie maanden na kennisneming van die feiten en omstandigheden. Dat laatste is hier het geval. In zoverre kan [X] dan ook wel in zijn vordering tot herroeping worden ontvangen en wordt het onder 2.2.4 genoemde verweer van De Principaal c.s. verworpen.