ECLI:NL:GHAMS:2016:5392

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
23-004652-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal door middel van braak met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 4 november 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in Algerije in 1975, was beschuldigd van diefstal door middel van braak in een woning te Haarlem op 12 januari 2014. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van diverse goederen, waaronder koperen voorwerpen, mengkranen, een vloerkleed, gereedschap, een kookketel, een boodschappentrolley en badkameraccessoires, toebehorende aan een ander. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie kwam dan de politierechter. De raadsvrouw van de verdachte had vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof concludeerde dat er wettig en overtuigend bewijs was, waaronder een DNA-spoor op een colafles die in de woning was aangetroffen. De verdachte had aanvankelijk ontkend in de woning te zijn geweest, maar na confrontatie met het DNA-bewijs gaf hij meerdere keren toe daar te hebben geslapen. Het hof achtte de diefstal bewezen en legde een gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering had doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-004652-15
datum uitspraak: 3 november 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 november 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-042444-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 januari 2014 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid koper(en) voorwerpen en/of acht, althans een of meer, mengkranen en/of een vloerkleed en/of een hoeveelheid gereedschap en/of een kookketel en/of een boodschappentrolley en/of een hoeveelheid badkameraccessoires, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de politierechter.

Gevoerd verweer

De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daaraan heeft zij kort gezegd ten grondslag gelegd dat de verdachte voor het aantreffen van zijn DNA op het in de woning aangetroffen flesje cola een verklaring heeft gegeven, namelijk dat hij in de woning is geweest om daar te slapen. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet buiten redelijke twijfel kan worden gesteld dat het de verdachte is geweest die de weggenomen goederen heeft gestolen nu er volgens de verdachte nog anderen in de woning waren die de goederen kunnen hebben meegenomen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Het dossier bevat een aangifte en er is een DNA-spoor op een colafles aangetroffen dat valt te herleiden tot de verdachte. Deze colafles is op zolder aangetroffen, alwaar een aantal goederen is weggenomen. Aanvankelijk heeft de verdachte bij de politie ontkend dat hij in deze woning was geweest. Pas na de confrontatie met het DNA-bewijs bekent de verdachte drie á vier maal in de woning te zijn geweest. Het hof concludeert dat de verdachte gelet op de in de aangifte opgenomen tijdstippen binnen een kort tijdsbestek meermalen in de woning is geweest, terwijl niet is gebleken dat andere personen dan de verdachte in de woning zijn geweest. Gelet op het vorenstaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de diefstal uit de woning door middel van braak heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 januari 2014 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid koperen voorwerpen en mengkranen en een vloerkleed en een hoeveelheid gereedschap en een kookketel en een boodschappentrolley en een hoeveelheid badkameraccessoires toebehorende aan [slachtoffer] waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van goederen uit een op dat moment niet in gebruik zijnde woning, waarbij de toegang tot deze woning is verschaft door middel van braak. De verdachte heeft hiermee schade berokkend aan de benadeelden en daarnaast hun gevoelens van veiligheid in hun toekomstige woning aangetast.
Het hof is, anders dan de politierechter, van oordeel dat sprake is van braak. Dit kan aanleiding geven tot een hogere straf. Echter houdt het hof, meer dan de politierechter, rekening met de omstandigheid dat de woning op het moment van de inbraak in verband met werkzaamheden onbewoond was.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 oktober 2016 is hij eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg door middel van een wensenformulier in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.559,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.858,32.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Daarbij overweegt het hof dat ter terechtzitting in eerste aanleg aanvankelijk niet-ontvankelijkheid van de vordering door de officier van justitie is bepleit. Uit het proces-verbaal terechtzitting blijkt dat ter zitting door de benadeelde partij nieuwe stukken zijn overgelegd. Het hof beschikt echter niet over deze in eerste aanleg overgelegde stukken. Teneinde daarover duidelijkheid te verkrijgen zou nader onderzoek dienen plaats te vinden hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Bij deze stand van zaken zal het hof - nu ook overigens een voldoende onderbouwing van de schade ontbreekt - de benadeelde partij niet in haar vordering ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W. Moors, mr. S. Clement en mr. H.W.J. de Groot, in tegenwoordigheid van
G.J. van Klompenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2016.