In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Algerije in 1975, was beschuldigd van poging tot diefstal van koperen leidingen en kabels uit een pand van een zorginstelling in Cruquius, gemeente Haarlemmermeer. De tenlastelegging betrof een incident op 3 augustus 2014, waarbij de verdachte in de kruipruimte van het pand werd aangetroffen met koperen leidingen en kabels die klaar lagen om meegenomen te worden. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 oktober 2016 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de poging tot diefstal had gepleegd. Het hof overwoog echter dat de verdachte in de kruipruimte was aangetroffen en dat er voldoende bewijs was dat hij de goederen had verzameld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verklaring van de verdachte dat er ook andere personen in het pand verbleven, werd niet aannemelijk geacht.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan poging tot diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en het strafblad van de verdachte, die eerder voor vermogensdelicten was veroordeeld.