In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 15 juli 2015 was gewezen. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1990, werd beschuldigd van opzettelijke mishandeling van een slachtoffer op 7 januari 2015 in Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 oktober 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De tenlastelegging hield in dat de verdachte het slachtoffer met kracht in het gezicht had geslagen, wat leidde tot letsel en pijn voor het slachtoffer.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, ondanks zijn ontkenning. De verklaring van het slachtoffer werd ondersteund door getuigenissen van verbalisanten die camerabeelden hadden gezien. Bovendien werd de verdachte herkend op basis van zijn OV-chipkaart, die op de plaats delict was aangetroffen. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling.
De straf die door de politierechter was opgelegd, bestond uit een taakstraf van 40 uren. Het hof heeft deze straf bevestigd, rekening houdend met de ernst van de mishandeling en de impact op de slachtoffers en omstanders. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat ook gevoelens van onveiligheid bij omstanders heeft opgeroepen. De op te leggen straf is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.