ECLI:NL:GHAMS:2016:5380

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
200.183.731/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Het hoger beroep volgde op een vonnis van 16 september 2015, waarin [X] Holding als eiseres in conventie was opgetreden en [appellant] als gedaagde. [appellant] had in hoger beroep een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kern van de zaak betrof een lening van € 33.000 die door [X] Holding aan [appellant] was verstrekt, en de daaropvolgende betalingsgeschillen.

Het hof heeft de incidentele vordering van [appellant] afgewezen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van executiebevoegdheid door [X] Holding. De argumenten van [appellant] dat de tenuitvoerlegging van het vonnis schadelijke gevolgen zou hebben voor zijn echtgenote, die niet betrokken was bij de rechtszaak, werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. Het hof benadrukte dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging slechts plaats is indien er sprake is van een duidelijke juridische of feitelijke misslag in het bestreden vonnis, wat in dit geval niet was aangetoond. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [X] Holding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.183.731/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 3589800\CV EXPL 14-8070
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 december 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. A.J. van der Veen-Janz te Alkmaar,
tegen
[X] HOLDING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. C. Hofmans te Naarden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [X] Holding genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 november 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 16 september 2015, gewezen tussen [X] Holding als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
[appellant] heeft daarna een memorie grieven met producties ingediend. Hij heeft geconcludeerd als aan het slot van de memorie vermeld. [appellant] heeft daarbij tevens incidenteel gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep op de voet van artikel 351 Rv zal schorsen totdat het hof in appel arrest heeft gewezen.
[X] Holding heeft daarop in het incident geantwoord en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende.
2.1.1.
Op 12 juli 2012 heeft [X] Holding naar een bankrekening van [appellant] een bedrag van € 33.000,= overgemaakt onder vermelding van “
korte lening tbv Shanghai”.
2.1.2.
Op 13 februari 2013 heeft [appellant] naar een bankrekening van [X] Holding een bedrag van € 10.000,= overgemaakt onder vermelding van “
deel betaling China”.
2.1.3.
Bij e-mail van 15 november 2013 heeft [X] Holding [appellant] gesommeerd om uiterlijk op 1 december 2013 het resterende deel van het door haar aan hem verstrekte bedrag van € 33.000,= te voldoen.
2.1.4.
Door [X] Holding is op 20 oktober 2014 conservatoir beslag gelegd op de aan [appellant] voor de onverdeelde helft in eigendom toebehorende woning.
2.2.
[X] Holding heeft in eerste aanleg in conventie, samengevat, gevorderd dat [appellant] zal worden veroordeeld tot (terug)betaling van het restantbedrag van de volgens haar aan [appellant] verstrekte lening, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en nakosten. [appellant] heeft in eerste aanleg in reconventie, samengevat, gevorderd dat de betaling van [appellant] aan [X] Holding van € 10.000,= zal worden vernietigd wegens bedrog dan wel misbruik van omstandigheden en dat [X] Holding zal worden veroordeeld tot (terug)betaling van € 10.000,= alsmede tot opheffing van het door [X] Holding gelegde beslag.
2.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [X] Holding in conventie in zoverre toegewezen dat [appellant] is veroordeeld tot betaling aan [X] Holding van € 23.000,= te vermeerderen met rente. [appellant] is tevens veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen. De vorderingen van [appellant] in reconventie zijn afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, die zijn vastgesteld op nihil.
2.4.
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering heeft [appellant] , samengevat, aangevoerd dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis misbruik van bevoegdheid oplevert. [X] Holding heeft op 20 oktober 2014 conservatoir beslag gelegd op de aan [appellant] voor de onverdeelde helft in eigendom toebehorende woning (zie 2.1.4). De woning is gemeenschappelijk eigendom van [appellant] en zijn echtgenote, met wie [appellant] op huwelijkse voorwaarden is getrouwd. [X] Holding heeft na het bestreden vonnis de verdeling van de gemeenschap van [appellant] en zijn echtgenote gevorderd. Indien [appellant] en zijn echtgenote worden verplicht reeds nu tot de gevorderde verdeling over te gaan voordat een eindarrest in deze zaak is gewezen, zal niet alleen [appellant] maar ook zijn echtgenote de (aan haar in eigendom toebehorende helft van de) woning verliezen. De gevolgen voor de echtgenote van [appellant] , die met de vordering van [X] Holding niets te maken heeft, zijn volgens [appellant] onaanvaardbaar. De schade die zij zal lijden, zal niet ongedaan kunnen worden gemaakt terwijl de vordering van [X] Holding mogelijk in hoger beroep alsnog zal worden afgewezen. Gezien het vorenstaande, heeft [X] Holding geen in redelijkheid te respecteren belang bij het gebruikmaken van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan, aldus steeds [appellant] .
2.5.
[X] Holding heeft verweer gevoerd op gronden die hierna, voor zover nodig, zullen worden weergegeven.
2.6.
Het hof neemt bij de beoordeling van de incidentele vordering tot uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de - voor hem kenbare - belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.7.
Gesteld noch gebleken is dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust. De omstandigheid dat de kantonrechter de in punt 4.1 van de memorie van grieven genoemde feiten - volgens [appellant] ten onrechte - niet als vaststaand heeft aangenomen, betreft geen (feitelijke) misslag als hiervoor bedoeld. Evenmin is voldoende gebleken dat na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het bestreden vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand bij [appellant] zal doen ontstaan. De enkele omstandigheid dat [X] Holding de verdeling van de gemeenschap tussen [appellant] en zijn echtgenote heeft gevorderd in het kader van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis is daartoe onvoldoende. Hoewel het hof wel wil aannemen dat de gevorderde verdeling schadelijke gevolgen voor [appellant] en, voor zover van belang, zijn echtgenote kan hebben, kan niet worden geoordeeld dat daarom sprake is van een noodtoestand voor [appellant] in die zin dat [X] Holding, afgezet tegen die omstandigheid, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om thans tot tenuitvoerlegging over te gaan. Voor zover [appellant] betoogt dat het bestreden vonnis in hoger beroep niet in stand zal blijven, stuit dat af op het uitgangspunt aan het slot van rov. 2.6 vermeld. Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.
2.8.
[appellant] zal bij het eindarrest worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
2.9
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door [X] Holding.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellant] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 24 januari 2017 voor het nemen van een memorie van antwoord door [X] Holding;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C. Toorman en W.A.H. Melissen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 december 2016.