In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waarde van een onroerende zaak, specifiek een appartement, voor het jaar 2013. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 182.000, maar tijdens de procedure heeft hij deze waarde ambtshalve verlaagd naar € 171.000. Belanghebbende, de eigenaar van het appartement, had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke waardebepaling, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep gegrond verklaarde en de uitspraak op bezwaar vernietigde, maar de oorspronkelijke WOZ-waarde handhaafde.
Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar zich aan zijn eerdere mededeling over de ambtshalve vermindering van de WOZ-waarde moest houden. Het Hof oordeelde dat de waarde van de woning op 1 januari 2012 nu niet meer in geschil was en dat het hoger beroep gegrond was. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding, omdat de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de WOZ-waarde vastgesteld op € 171.000, de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.354,50.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte communicatie en documentatie in belastingzaken, en bevestigt dat de heffingsambtenaar verantwoordelijk is voor het tijdig en correct verwerken van bezwaarschriften. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken na verzenddatum worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.