ECLI:NL:GHAMS:2016:5332

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
23-004385-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en vrijspraak voor moord/doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en medeplichtigheid aan moord/doodslag. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een hoger beroep ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen het vonnis van de rechtbank van 12 september 2013. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 26 juni 2001 te Amsterdam, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], om het leven is gekomen. De verdachte en zijn mededader, [medeverdachte], hebben geprobeerd het slachtoffer te overmeesteren en handboeien om te doen, maar de verdachte heeft niet bewezen kunnen worden dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een voorafgaand plan om geweld te gebruiken en dat de verdachte niet op de hoogte was van het vuurwapen dat door [medeverdachte] werd gebruikt. De verdachte is vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar is wel veroordeeld voor de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op twee jaren, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen in Nederland.

Uitspraak

parketnummer: 23-004385-13
datum uitspraak: 16 december 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-661168-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 maart 2014, 28 juli 2015, 19 februari 2016, 31 maart 2016, 29 november 2016 en 2 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 26 juni 2001 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte(n) en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meerdere schoten afgevuurd op die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] (ten gevolge van een schotwond in een hand en/of in het hoofd) is overleden,
en/of
hij op of omstreeks 26 juni 2001 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s):
  • die [slachtoffer] meegenomen/-gebracht naar een woning (perceel [adres] ) en/of
  • die [slachtoffer] belet om dat perceel te verlaten door die [slachtoffer] onder controle te brengen en/of in bedwang te houden en/of met die [slachtoffer] te worstelen en/of door die [slachtoffer] op een bed te duwen en/of door die [slachtoffer] handboeien aan te leggen en/of die [slachtoffer] bij de handen (beet) te pakken en/of bovenop het lichaam van die [slachtoffer] te gaan liggen en/of
  • met een vuurwapen één of meerdere schoten afgevuurd op die [slachtoffer] , terwijl dat feit voor die [slachtoffer] de dood (door een schotwond in een hand en/of in het hoofd) ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
[medeverdachte] (aliassen, onder meer: [medeverdachte] en/of [medeverdachte] ) en/of een of meer anderen op of omstreeks 26 juni 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg één of meerdere schoten afgevuurd op die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] (ten gevolge van een schotwond in een hand en/of in het hoofd) is overleden,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2001 tot en met 26 juni 2001 te Amsterdam en/of/althans (elders) in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s):
  • handboeien gekocht en/of handboeien meegenomen naar een woning (perceel [adres] ) en/of
  • gesproken over het ombrengen van die [slachtoffer] : “Iedereen moeten ze afmaken, ze liegen allemaal, ze beweren dat ze op tijd komen, maar dan komen ze weer te laat.” en/of
  • die [slachtoffer] meegenomen/-gebracht naar een woning (perceel [adres] ) en/of
  • die [slachtoffer] onder controle gebracht en/of in bedwang gehouden en/of met die [slachtoffer] geworsteld en/of die [slachtoffer] op een bed geduwd en/of die [slachtoffer] handboeien aangelegd en/of die [slachtoffer] bij de handen (beet) gepakt en/of bovenop het lichaam van die [slachtoffer] gelegen,
en/of
[medeverdachte] (aliassen, onder meer: [medeverdachte] en/of [medeverdachte] ) en/of een of meer anderen op of omstreeks 26 juni 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s) die [slachtoffer] meegenomen/-gebracht naar een woning (perceel [adres] ) en/of aldaar die [slachtoffer] enige tijd aldaar gehouden terwijl hij dat perceel niet kon verlaten en/of vervolgens met een vuurwapen één of meerdere schoten afgevuurd op die [slachtoffer] , terwijl dat feit voor die [slachtoffer] de dood (door een schotwond in een hand en/of in het hoofd) ten gevolge heeft gehad,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2001 tot en met 26 juni 2001 te Amsterdam en/of/althans (elders) in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s):
  • handboeien gekocht en/of handboeien meegenomen naar een woning (perceel [adres] ) en/of
  • gesproken over het ombrengen van die [slachtoffer] : “Iedereen moeten ze afmaken, ze liegen allemaal, ze beweren dat ze op tijd komen, maar dan komen ze weer te laat.” en/of
  • die [slachtoffer] meegenomen/-gebracht naar een woning (perceel [adres] ) en/of
  • die [slachtoffer] onder controle gebracht en/of in bedwang gehouden en/of met die [slachtoffer] geworsteld en/of die [slachtoffer] op een bed geduwd en/of die [slachtoffer] handboeien aangelegd en/of die [slachtoffer] bij de handen (beet) gepakt en/of bovenop het lichaam van die [slachtoffer] gelegen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 26 juni 2001 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet met één of meer van zijn mededaders, althans alleen, die [slachtoffer] heeft meegenomen/-gebracht naar een woning (perceel [adres] ) en/of aldaar heeft getracht om die [slachtoffer] onder controle te brengen en/of in bedwang te houden, door die [slachtoffer] op een bed te duwen en/of door te trachten om die [slachtoffer] handboeien aan te leggen en/of door bovenop het lichaam van die [slachtoffer] te gaan liggen en/of met een vuurwapen één of meerdere schoten heeft afgevuurd op die [slachtoffer] , terwijl dat feit voor die [slachtoffer] de dood (door een schotwond in een hand en/of in het hoofd) ten gevolge heeft gehad;
uiterst subsidiair:
hij op of omstreeks 26 juni 2001 te Amsterdam, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer] onder controle heeft gebracht en/of in bedwang heeft gehouden en/of met die [slachtoffer] heeft geworsteld en/of die [slachtoffer] op een bed heeft geduwd en/of die [slachtoffer] handboeien heeft aangelegd en/of die [slachtoffer] bij de handen heeft (beet) gepakt en/of bovenop het lichaam van die [slachtoffer] heeft gelegen, waarna [medeverdachte] (aliassen, onder meer: [medeverdachte] en/of [medeverdachte] ) met een vuurwapen één of meerdere schoten heeft afgevuurd op die [slachtoffer] , waardoor het aan zijn, verdachte’s, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotwond in een hand en/of in het hoofd, heeft bekomen, dat voornoemde [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep recht doet op grond van een andere tenlastelegging dan de rechtbank.

Vrijspraken

Het primair ten laste gelegde (moord/doodslag en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving)
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van doodslag op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Zij heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
Voorafgaand aan de ontmoeting met [slachtoffer] op 26 juni 2011 hebben zowel de verdachte als de verdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) gezegd dat zij nog geld kregen van [slachtoffer] . De verdachte maakte opmerkingen waaruit kon worden afgeleid dat [slachtoffer] moest betalen en een pak slaag moest krijgen dan wel dat hij ‘afgemaakt’ moest worden. [getuige 1] is bewust weggelokt van huis. [getuige 2] heeft [slachtoffer] meegebracht naar de woning van [getuige 1] aan de [adres] te Amsterdam. Daar is een worsteling met [slachtoffer] ontstaan, waarbij zowel de verdachte als [medeverdachte] betrokken waren. Tijdens de worsteling met [slachtoffer] heeft de verdachte geprobeerd [slachtoffer] te boeien. Toen [slachtoffer] zich hieraan ontworstelde, is hij doodgeschoten. Daarna is zijn kleding doorzocht, is hij beroofd van zijn portemonnee en autosleutels en zijn [medeverdachte] , de verdachte en [getuige 2] met zijn auto naar Leeuwarden gereden.
Zowel de gedragingen van de verdachte voorafgaand aan, tijdens als na het incident rechtvaardigen de conclusie dat de verdachte wist van het bezit en gebruik van het vuurwapen waarmee [slachtoffer] door het hoofd is geschoten. Dat [medeverdachte] vuurwapengevaarlijk was, wist de verdachte, omdat hij eerder samen met [medeverdachte] een vrouw in Rotterdam had beroofd, waarbij [medeverdachte] met een vuurwapen had gedreigd. Uit het dossier blijkt dat de ontmoeting met [slachtoffer] in het teken stond van een criminele afrekening, waarbij volgens feiten van algemene bekendheid het bezit en gebruik van vuurwapens te doen gebruikelijk is.
Het oordeel van het hof
- Vaststaande feiten
Op grond van de gegevens in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan het volgende worden vastgesteld.
De verdachte, [medeverdachte] , [getuige 2] en [getuige 1] waren in de avond van 25 juni 2001 in de woning van [getuige 1] aan de [adres] te Amsterdam. Die avond zou een man komen die een betaling zou moeten doen. De verdachte uitte zich nerveus en boos. [medeverdachte] was daarentegen rustig en zei dat de man wel zou betalen. Om ongeveer 2 uur die nacht – 26 juni 2001 – hebben [getuige 2] en [getuige 1] de woning verlaten om de man elders in Amsterdam op te halen. De verdachte en [medeverdachte] bleven in de woning achter.
Toen [getuige 1] en [getuige 2] waren gearriveerd bij het Novotel is [getuige 2] uitgestapt om de man op te halen. Zij kwam echter niet terug, hoewel zij [getuige 1] nog tweemaal heeft gebeld om te zeggen dat zij eraan kwam. [getuige 2] is echter in het gezelschap van voornoemde man – het latere slachtoffer [slachtoffer] – teruggegaan naar de woning. Daar heeft [medeverdachte] het slachtoffer na een korte woordenwisseling vrijwel direct beetgepakt en geprobeerd hem de slaapkamer in te duwen. Daarop ontstond een worsteling tussen beiden. Toen [medeverdachte] bovenop het slachtoffer lag, kwam de verdachte [medeverdachte] te hulp en trachtte het slachtoffer met handboeien te boeien. Het lukte de verdachte het slachtoffer een boei om de linkerpols te doen, maar het slachtoffer trok de boeien vervolgens stuk. Daarna is het slachtoffer door [medeverdachte] met een vuurwapen door een hand en het hoofd geschoten. De kleding van het slachtoffer werd vervolgens doorzocht, waarbij in ieder geval zijn autosleutels zijn weggenomen. Vervolgens zijn de verdachte, [medeverdachte] en [getuige 2] met de auto van het slachtoffer gevlucht. De verdachte heeft die nacht tweemaal met [getuige 1] gebeld, die elders in Amsterdam nog steeds op [getuige 2] aan het wachten was. De verdachte deed het voorkomen alsof hij niet wist waar [getuige 2] was. [getuige 1] is kort daarna naar huis gegaan, omdat hij het niet vertrouwde. Hij trof daar het dode lichaam van het slachtoffer aan op het bed in de slaapkamer.
- Beoordeling
Nu het hof ervan uitgaat dat [medeverdachte] degene was, die het dodelijke schot heeft gelost, dient te worden beoordeeld of de verdachte als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt.
Bij deze beoordeling dient het volgende te worden vooropgesteld.
Een belangrijke voorwaarde voor strafrechtelijke aansprakelijkheid als medepleger is dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ter verwezenlijking van een gezamenlijk crimineel doel. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
Deze nauwe en bewuste samenwerking kan zich ook uitstrekken tot een door de mededader gepleegd strafbaar feit dat geen onderdeel vormde van het oorspronkelijke plan, maar dat als een mogelijkheid in dat plan besloten lag, of een gevolg was van het aanpassen of bijstellen van dat plan ten gevolge van onvoorziene omstandigheden. Het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte kan in dergelijke gevallen mede op dat feit gericht zijn geweest.
Een belangrijke vraag in de onderhavige zaak is derhalve, of de verdachte en [medeverdachte] nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt en welk doel hen daarbij voor ogen stond.
Het hof is van oordeel dat ten eerste niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] voorafgaand aan de worsteling met het slachtoffer hadden afgesproken jegens hem geweld te gebruiken.
De bewijsmiddelen houden voor wat betreft het in de avond van 25 juni 2001 bestaande ‘plan’ niet meer in dan dat een man zou komen om een betaling te doen en dat de verdachte boos was, omdat de man afspraken niet nakwam. Uit deze omstandigheden kan op zichzelf beschouwd niet het opzet worden afgeleid dat de verdachte het voornemen had om samen met [medeverdachte] daadwerkelijk geweld tegen het slachtoffer te gebruiken. Ook wanneer in de beschouwing wordt betrokken dat in de woning handboeien aanwezig waren en dat de verdachte deze later heeft gebruikt in een poging het slachtoffer te boeien, is het hof van oordeel dat onvoldoende gronden bestaan voor de vaststelling dat al voor het betreden van de woning door het slachtoffer bij de verdachte en [medeverdachte] een plan bestond jegens het slachtoffer geweld te gebruiken.
Het hof is voorts van oordeel dat evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] ten tijde van de worsteling in de woning nauw en bewust hebben samengewerkt met het doel het slachtoffer van het leven te beroven.
Met betrekking tot die worsteling is het hof van oordeel dat de verdachte en [medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt in hun poging het slachtoffer te overmeesteren. Het hof gaat er daarbij vanuit dat [medeverdachte] de worsteling is begonnen en dat de verdachte zich tijdens die worsteling bij hem heeft aangesloten, waarbij minstgenomen op dat moment de samenwerking stilzwijgend is ontstaan. Het gezamenlijke doel daarbij was, gelet op de uiterlijk waarneembare kenmerken van hun handelen, het overmeesteren en van de vrijheid beroven van [slachtoffer] . Het hof is echter, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het gebruik van een vuurwapen als een mogelijkheid in deze samenwerking besloten lag. Het dossier bevat geen bewijsmiddel dat inhoudt dat de verdachte ervan op de hoogte was dat [medeverdachte] op of omstreeks 26 juni 2001 in het bezit was van een vuurwapen en evenmin dat de verdachte zich ervan bewust was dat [medeverdachte] tijdens de worsteling een vuurwapen zou (kunnen) gebruiken. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte het vuurwapen heeft gezien, voordat het schot viel. Het enkele feit dat [medeverdachte] tijdens een beroving op 18 mei 2001 in het bijzijn van de verdachte een vuurwapen zou hebben gebruikt, zoals uit de aangifte van dat feit naar voren komt, is daartoe niet redengevend.
Het hof wijst er voorts op dat uit uitlatingen van de verdachte in een afgeluisterd telefoongesprek met [getuige 3] in juli 2001 naar voren komt, dat hij volkomen verrast was door het doodschieten van het slachtoffer [slachtoffer] , hetgeen overeenkomt met wat hij aan de politie heeft verklaard.
Het hof overweegt ten slotte dat ook hetgeen zich overigens in het dossier bevindt, onvoldoende grond biedt voor het standpunt van de advocaat-generaal dat sprake zou zijn geweest van een criminele afrekening. De verklaringen van [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] omtrent hetgeen zij van [getuige 2] hebben vernomen wijzen weliswaar in die richting, maar zijn bepaald niet eensluidend en belasten bovendien vooral [medeverdachte] . Uit deze verklaringen kan in ieder geval niets worden afgeleid omtrent een plan waarbij de verdachte betrokken was. [getuige 2] zelf heeft hieromtrent ook anders verklaard.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat weliswaar kan worden vastgesteld dat tussen de verdachte en [medeverdachte] , vanaf het moment dat de verdachte zich in de worsteling tussen [medeverdachte] en het slachtoffer mengde, sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, maar dat niet kan worden vastgesteld dat in het doel waarop die samenwerking was gericht besloten lag, dat daarbij van een vuurwapen gebruik zou worden gemaakt. Het bewijs ontbreekt dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer. Dit brengt met zich mee dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer] . Het hof zal hem daarvan vrijspreken.
Met de raadsvrouw en anders dan de advocaat-generaal is het hof voorts van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte primair als tweede cumulatief/alternatief is ten laste gelegd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving is vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer gedurende enige tijd in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. Uit de hiervoor door het hof vastgestelde feiten blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] in nauwe en bewuste samenwerking hebben geprobeerd het slachtoffer te overmeesteren en aldus van zijn vrijheid te beroven. Zij zijn daarin echter niet geslaagd. Weliswaar kan een zeer korte beperking van de bewegingsvrijheid onder omstandigheden als ‘vrijheidsberoving’ worden aangemerkt, echter in de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat de worsteling van [medeverdachte] en de verdachte met het slachtoffer niet als zodanig kan worden gekwalificeerd, nu niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer – direct voorafgaand aan het dodelijke schot – feitelijk was overmeesterd en zijn bewegingsvrijheid had verloren. Het hof zal de verdachte daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Het subsidiair ten laste gelegde (medeplichtigheid aan moord/doodslag en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving)
Voor een veroordeling ter zake van medeplichtigheid aan een misdrijf is – evenals in het geval van medeplegen – vereist dat de verdachte opzet heeft gehad zowel op zijn handelingen als op het gronddelict. Nu het hof hiervoor ten aanzien van het primair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde reeds heeft overwogen dat niet kan worden bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer kan aldus evenmin worden bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de doodslag op [slachtoffer] . Het hof zal hem vrijspreken van het subsidiair als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Nu – zoals overwogen – evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het slachtoffer gedurende enige tijd wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd, zal het hof de verdachte ook van de subsidiair als tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde medeplichtigheid aan wederrechtelijke vrijheidsberoving vrijspreken.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 juni 2001 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, met dat opzet met zijn mededader heeft getracht om die [slachtoffer] onder controle te brengen en in bedwang te houden, door die [slachtoffer] op een bed te duwen en door te trachten om die [slachtoffer] handboeien aan te leggen en door bovenop het lichaam van die [slachtoffer] te gaan liggen.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage die bij dit arrest is gevoegd en daarvan deel uitmaakt.

Noodweer(exces)

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, aangezien hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt, nu de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving was geboden uit noodzakelijke verdediging. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien hem een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte nietsvermoedend lag te slapen, toen hij werd gewekt door lawaai en zag dat zijn huisgenoot – [medeverdachte] – werd aangevallen door het slachtoffer. Om [medeverdachte] te redden uit deze benarde situatie heeft de verdachte zich in de worsteling gemengd en geprobeerd het slachtoffer in bedwang te houden, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dat indien door de verdediging een beroep is gedaan op noodweer(exces), de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht behelst dienaangaande dat het begane feit moet zijn geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt immers weerlegging in de door het hof hiervoor reeds omtrent de toedracht van de worsteling met het slachtoffer vastgestelde, aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Kort samengevat volgt uit die bewijsmiddelen dat [medeverdachte] het slachtoffer aanviel in plaats van andersom. Het is aldus niet aannemelijk geworden dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] . Reeds om die reden komt de verdachte geen beroep op noodweer(exces) toe. Het verweer wordt verworpen.

Putatieve noodweer(exces)

De raadsvrouw heeft, zij het nauwelijks onderbouwd, aangevoerd dat sprake is geweest van putatieve noodweer(exces).
Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op putatieve noodweer(exces), zal de rechter moeten onderzoeken of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft
ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Het hof overweegt hieromtrent dat uit hetgeen het hof heeft vastgesteld naar voren komt dat [medeverdachte] bovenop het slachtoffer lag toen de verdachte zich in de worsteling mengde. De verdachte wilde vervolgens [medeverdachte] helpen. Het hof heeft hiervoor reeds geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer tegen [medeverdachte] , waartegen verdediging geboden was. Het is evenmin aannemelijk geworden dat de verdachte omtrent het bestaan van een dergelijke aanranding verontschuldigbaar heeft gedwaald. De situatie die de verdachte bij het betreden van de slaapkamer aantrof – [medeverdachte] bovenop het slachtoffer – duidt naar de uiterlijke verschijningsvorm niet op een dergelijke aanranding. Het had gelet op die situatie eerder in de rede gelegen dat de verdachte veronderstelde dat de onderliggende partij zijn hulp nodig had. Waarom hij kon en mocht menen dat hij [medeverdachte] moest helpen of verdedigen, is niet nader door de raadsvrouw of de verdachte onderbouwd. Het hof verwerpt het verweer.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is, mede gelet op hetgeen hiervoor omtrent het beroep op noodweer is overwogen, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is, mede gelet op hetgeen hiervoor omtrent het beroep op noodweerexces is overwogen, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde (medeplegen van poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair als eerste en als tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde (medeplegen van doodslag en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gepoogd samen met zijn mededader het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven door hem op een bed te duwen en bovenop hem te gaan liggen. Ook heeft de verdachte geprobeerd het slachtoffer handboeien om te doen. Dat is deels gelukt, nu het slachtoffer is aangetroffen met om zijn linkerpols een handboei. Al kan dit de verdachte niet in strafrechtelijke zin worden aangerekend, feit is dat de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving met de dood van het slachtoffer is geëindigd. Het bewezenverklaarde feit is in zijn soort een ernstige vorm van een poging tot medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf doet onvoldoende recht aan de ernst van dat feit. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur is een passende reactie.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 november 2016 is de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Redelijke termijn
De verdachte is op 17 november 2010 aangehouden en in verzekering gesteld, waarna de rechtbank op 12 september 2013 vonnis heeft gewezen en het hof op 16 december 2016 arrest wijst. Het hof ziet daarin ambtshalve aanleiding het navolgende te overwegen aangaande de redelijke termijn in de onderhavige strafzaak.
De behandeling van de strafzaak tegen de verdachte heeft – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – lange tijd geduurd. Het hof overweegt echter dat de onderhavige procedure complex is geweest, doordat diverse verzoeken van de verdediging van de mededader [medeverdachte] zijn toegewezen, waarbij de verdediging in de onderhavige zaak zich telkens heeft aangesloten. Dit heeft geleid tot herhaald uitstel van de inhoudelijke behandeling. Aan de toegewezen verzoeken is evenwel telkens met de nodige voortvarendheid uitvoering gegeven en telkens na voltooiing ervan is het onderzoek ter terechtzitting binnen een redelijke termijn hervat. Met de advocaat-generaal is het hof derhalve van oordeel dat geen sprake is van schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. M.M. van der Nat, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 december 2016.
=========================================================================
BIJLAGE
BEWIJSMIDDELEN
_____________________________________________________________________ _ _
1. Een proces-verbaal met nummer 2001170255 van 29 juni 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pagina’s 2064 – 2066.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op dinsdag 26 juni 2001, tussen 02.00 uur en 04.00 uur, vond een schietpartij plaats in de etagewoning [adres] te Amsterdam, als gevolg waarvan een man om het leven is gekomen. Het slachtoffer werd liggend op een bed in een slaapkamer van de woning aangetroffen, waarbij de linker pols van het slachtoffer voorzien was van een handboei.
2. Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal met nummer 2001170255 van
10 augustus 2001, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina’s 2245 – 2249.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Op vrijdag 10 augustus 2001 vond in het mortuarium van het VU-ziekenhuis te Amsterdam een confrontatie plaats met het slachtoffer. [getuige 7] deelde ons mede dat hij het slachtoffer herkende als zijn broer [slachtoffer] , Hij herkende zijn broer aan zijn gezicht en verklaarde dat hij voor 100 procent zeker wist dat het zijn broer was.
3. Een proces-verbaal met nummer 2001170255_4605 van 18 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pagina’s 18 – 36.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 november 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
de verdachte [verdachte]:
In Nederland heet ik [naam] . Op 26 juni 2001 waren ik, [medeverdachte] en [getuige 2] in de woning (het hof begrijpt: aan de [adres] ). Ik zag [medeverdachte] worstelen met een man. Ze vielen op de grond. Er vielen klappen. Volgens mij lag de man onder en [medeverdachte] bovenop. Ik rende uit de kamer om [medeverdachte] te helpen. Het was secondewerk. We hadden handboeien gekocht. Ik pakte de handboeien om de man vast te binden. Hij kreeg ineens de kracht die man. Hij heeft de handboeien kapot gemaakt. Hij stond op en toen vielen we denk ik. We hielden elkaar vast. [medeverdachte] , [getuige 2] en ik waren die avond in de woning. Ik was boos omdat hij afspraken niet nakwam.
4. Een proces-verbaal met nummer 2001170255 van 21 oktober 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pagina’s 4075 – 4080.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 oktober 2001 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 2]:
Maandag 25 juni 2001 waren wij thuis bij [getuige 1] . Rond 01.30 uur à 02.00 uur heb ik [getuige 1] wakker gemaakt en zijn wij in zijn auto naar het Novotel gereden. [slachtoffer] uit Zwitserland vertelde mij dat [medeverdachte] hem gebeld had en dat ik met hem naar de woning aan de [adres] moest rijden. Ik ben toen bij hem in de auto gestapt en ben naar de [adres] gereden. We zijn naar de woning gelopen. [slachtoffer] ging de woning binnen. [medeverdachte] kwam vermoedelijk uit de keuken de gang in lopen. Ik weet niet waar [naam] op dat moment was. Ik hoorde dat [slachtoffer] iets tegen [medeverdachte] zei. Ik hoorde dat hierop een ruzie tussen deze twee ontstond. Op dat moment zag ik dat [medeverdachte] [slachtoffer] een duw gaf en dat zij beiden in de slaapkamer terecht kwamen, waar ik op dat moment was. In de slaapkamer duwde [medeverdachte] [slachtoffer] op het bed. Ik zag dat ze aan het vechten / worstelen waren. Op dat moment zag ik plotseling ook [naam] de slaapkamer inkomen en dat ook hij boven op [slachtoffer] sprong. Ik zag dat zij probeerden bij [slachtoffer] handboeien om te doen.