ECLI:NL:GHAMS:2016:5274

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
23-004844-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verduistering na ontbinding leaseovereenkomst en nalaten van teruggeven leaseauto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van verduistering van een Mercedes Benz, die hij had geleased via zijn taxibedrijf. De leaseovereenkomst was op 16 februari 2015 ontbonden omdat de verdachte zijn betalingsverplichtingen niet nakwam. De leasemaatschappij had de verdachte verzocht de auto terug te geven, maar hij stelde dat hij de auto niet meer in zijn bezit had omdat deze gestolen was. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de verdachte de auto wederrechtelijk had toegeëigend. Het hof oordeelde dat het enkele nalaten om de auto terug te geven na de ontbinding van de leaseovereenkomst niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte zich als 'heer en meester' over de auto had gedragen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering.

Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, [bedrijf 1], tot schadevergoeding van € 42.704,42. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk was in de vordering, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het ten laste gelegde. Het hof bepaalde dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. Het arrest werd uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. H.M.J. Quaedvlieg, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

parketnummer: 23-004844-15
datum uitspraak: 16 november 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-189326-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman mr. [naam], advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 februari 2015 en/of 16 September 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een mercedes Benz (type E200 , kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als houder en/of gebruiker, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Op 4 november 2014 is er een leaseovereenkomst gesloten tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2], het taxibedrijf van de verdachte, betreffende een voertuig van het merk Mercedes Benz met het kenteken [kenteken]. Op 16 februari 2015 is de leaseovereenkomst ontbonden, omdat [bedrijf 2] haar betalingsverplichtingen niet nakwam.
De verdachte heeft verklaard een brief te hebben ontvangen van de leasemaatschappij met het bericht dat zij het voertuig met het kenteken [kenteken] retour wilden ontvangen, maar stelt hier niet aan te hebben kunnen voldoen omdat hij niet langer over de betreffende auto beschikte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte nader verklaard dat hij de auto had geparkeerd op een parkeerterrein in Den Haag omdat hij geen gebruik meer van de auto maakte. Toen de verdachte een paar maanden later naar de auto ging kijken, bleek deze er niet meer te staan. De verdachte meende dat de auto was gestolen.
Het is onduidelijk wat er met de Mercedes Benz met kenteken [kenteken] is gebeurd en waar de auto zich op dit moment bevindt.
De vraag waar het hof zich over dient te buigen is of de verdachte zich voornoemd voertuig wederrechtelijk heeft toegeëigend. Daarvan is sprake indien de verdachte als ‘heer en meester’ over het voertuig is gaan beschikken zonder daartoe gerechtigd te zijn. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting en het dossier heeft de verdachte er niet voor gezorgd dat de auto na ontbinding van de leaseovereenkomst werd teruggegeven aan [bedrijf 1], aan wie de auto toebehoorde. Gezien in het licht dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat en daarmee niet kan worden vastgesteld wat er met de auto is gebeurd, kan aan het enkele nalaten van het teruggeven van de leaseauto aan de eigenaar en daarmee niet voldoen aan een civielrechtelijke verplichting, niet de conclusie worden verbonden dat de verdachte na afloop van de leaseovereenkomst over de auto als heer en meester heeft beschikt. [1] Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich de auto in strafrechtelijke zin heeft toegeëigend. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken.

Vordering benadeelde partij [bedrijf 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafgeding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 42.704,42. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 375,00 te vermeerderen met de executiekosten en de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de schadevergoeding zoals in eerste aanleg is gevorderd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard aan het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen. Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 november 2016.
Mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.