ECLI:NL:GHAMS:2016:5235

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
200.178.152/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over verduistering van een auto en dekking onder een cascoverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vordering tot uitkering op basis van een cascoverzekering werd afgewezen. De zaak betreft de verduistering van een auto door [A], die de auto had opgehaald voor reparatie. [appellant] had een verzekering afgesloten bij Generali, die dekking biedt voor verduistering. Na aangifte van verduistering door [appellant] weigerde Generali de uitkering, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van verduistering. De kantonrechter had terecht geoordeeld dat [appellant] niet duidelijk had gemaakt wat de afspraken met [A] inhielden en dat hij niet kon bewijzen dat [A] zich de auto wederrechtelijk had toegeëigend. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van [appellant] af, waarbij hij ook in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.178.152/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 3637347 CV EXPL 14-33584
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 december 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. A.C.F. Berkhof te Goes,
tegen:
de naamloze vennootschapGENERALI SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Diemen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.A.I. Thuys te Diemen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Generali genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, (hierna: de kantonrechter) van 24 juli 2015, onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Generali als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 3 oktober 2016 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Van de zijde van [appellant] is nog als productie in het geding gebracht een brief van 29 september 2016 van mr. Berkhof aan het hof, met drie bijlagen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Generali in de proceskosten.
Generali heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, inclusief nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Uit de stellingen van partijen in hoger beroep moet worden afgeleid dat deze feiten niet steeds een juist onderscheid aanbrengen tussen de heer [A] (hierna: [A] ) en diens dochter, mevrouw [C] (hierna: mevrouw [C] ). Voor het overige zijn de door de kantonrechter vastgestelde feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen deze derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
Volgens een factuur van 13 maart 2012 heeft VoF [X] te [plaats] (hierna: [X] ) een bedrag van € 6.800,00 bij [appellant] in rekening gebracht in verband met de verkoop van een auto met schade van het merk en type [merk en type] , kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De factuur is voldaan op 14 maart 2012.
2.3.
De auto is bij [X] opgehaald door [A] . [A] heeft de auto vervolgens gestald in de loods van [appellant] om deze te repareren.
2.4.
Op enig moment heeft [A] (delen van) de auto uit de loods weggehaald.
2.5.
Op 11 mei 2012 heeft [appellant] bij Generali, als onderdeel van zijn ‘Eén-Gezins-Polis’, een wettelijke aansprakelijkheids- en cascoverzekering voor de auto gesloten. De cascoverzekering dekt – voor zover hier relevant – schade wegens verduistering van de auto (artikel 19 polisvoorwaarden).
2.6.
Op 13 november 2012 heeft [appellant] bij de politie aangifte gedaan van verduistering van de auto door [A] .
2.7.
[appellant] heeft jegens Generali aanspraak gemaakt op een uitkering uit hoofde van de verzekering wegens verduistering van de auto. Generali heeft uitkering geweigerd.
2.8.
[appellant] en zijn echtgenote, mevrouw [D] , hebben mevrouw [C] , handelende onder de naam [Y] Intercars, in rechte betrokken en gevorderd – voor zover hier van belang – mevrouw [C] te veroordelen om de auto aan hen terug te geven, de onrechtmatige wijziging van de tenaamstelling van de auto op haar naam ongedaan te maken en ervoor te zorgen dat de auto weer op hun naam werd gesteld. Bij vonnis van 2 oktober 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, die vorderingen toegewezen. In hoger beroep van dit vonnis heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de vorderingen bij arrest van 15 december 2015 alsnog afgewezen. Het hof overwoog – kort gezegd – dat mevrouw [C] nimmer feitelijk de beschikking heeft gehad over de auto en dat de verkoop van de auto geheel en al op initiatief van [A] heeft plaatsgevonden, na het aanvragen van een nieuw kenteken en zonder dat mevrouw [C] daar verder nog bij betrokken is geweest (punt 6.8 van het arrest).
2.9.
Uit de overgelegde gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) blijkt dat het kenteken van de auto van 3 februari 2012 tot 9 mei 2012 op naam heeft gestaan van mevrouw [C] , dat het kenteken van 9 mei 2012 tot 8 oktober 2012 op naam heeft gestaan van de echtgenote van [appellant] en dat het kenteken vanaf laatstgenoemde datum wederom op naam heeft gestaan van mevrouw [C] .

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd – samengevat – een verklaring voor recht dat Generali op grond van de verzekeringsovereenkomst tot uitkering dient over te gaan en veroordeling van Generali tot betaling van € 11.300,00 krachtens de verzekeringsovereenkomst, vermeerderd met rente en kosten. Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat [A] de auto heeft verduisterd, zodat sprake is van een verzekerd evenement waarvoor Generali krachtens de met haar gesloten verzekeringsovereenkomst dekking dient te verlenen.
3.2.
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Zij heeft daartoe overwogen – kort gezegd – dat [appellant] zijn stelling dat de auto is verduisterd onvoldoende heeft onderbouwd doordat hij onvoldoende duidelijk uiteen heeft gezet wat de met [A] over de auto gemaakte afspraken inhielden. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vier grieven op.
3.3.
Met de grieven wordt de vraag aan de orde gesteld of Generali gehouden is tot uitkering krachtens de cascoverzekering en, in dit verband, of de auto is verduisterd. Volgens [appellant] is dat het geval. Hij heeft aangevoerd dat hij de auto van [X] heeft gekocht en dat [A] zich de auto wederrechtelijk heeft toegeëigend doordat [A] , toen hij de auto onder zich had om deze te repareren, het kenteken van de auto op 8 oktober 2012 zonder zijn instemming op naam van zijn dochter heeft laten overschrijven en de auto vervolgens aan derden heeft verkocht.
3.4.
Generali heeft bestreden dat van verduistering sprake is. Zij betwist dat [A] de auto slechts onder zich had uit hoofde van een reparatieovereenkomst en voert aan dat er veel onduidelijkheden bestaan omtrent de tussen [appellant] en [A] gemaakte afspraken. Zij heeft onder meer naar voren gebracht dat [A] tijdens de comparitie die in het kader van de procedure bij het hof ’s-Hertogenbosch is gehouden, heeft verklaard dat hij de helft van de koopprijs van de auto aan [appellant] heeft betaald en dat hij ongeveer € 1.500,00 aan reparatiekosten had gemaakt, waarvan [appellant] in strijd met de gemaakte afspraken niet de helft wilde betalen. Verder stelt Generali met verwijzing naar het proces-verbaal van de comparitie dat de politie naar aanleiding van de aangifte van verduistering door [appellant] bij [A] langs is geweest maar niet kon vaststellen dat de auto gestolen was. Daaruit moet volgens Generali volgen dat [A] kennelijk op dat moment beschikte over de benodigde autopapieren en kentekenbewijzen en dat de overschrijving op naam van [A] aldus met instemming van [appellant] moet hebben plaatsgevonden. In dit verband wijst Generali erop dat het voor een overschrijving van de kentekenbewijzen op naam van mevrouw [C] noodzakelijk was dat [A] beschikte over het originele tenaamstellings-en overschrijvingsbewijs, welke bewijzen volgens de stellingen van [appellant] in zijn bezit waren. Verder wijst zij er op dat onduidelijk is waarom de auto pas op 9 mei 2012 op naam is gesteld van (de echtgenote van) [appellant] . Nu [appellant] stelt de gehele koopprijs te hebben betaald, had het voor de hand gelegen dat hij de auto direct bij de aankoop op zijn naam zou hebben gezet, aldus Generali.
3.5.
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat de cascoverzekering dekking biedt tegen schade als gevolg van verduistering. [appellant] heeft voor de betekenis van het begrip ‘verduistering’ in de polisvoorwaarden aansluiting gezocht bij artikel 321 Wetboek van Strafrecht. Volgens dat artikel is sprake van verduistering indien iemand zich een goed dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk toe-eigent. Nu Generali niet heeft weersproken dat van die betekenis moet worden uitgegaan, zal ook het hof daarvan uitgaan.
3.6.
Zoals de kantonrechter in het bestreden vonnis terecht heeft geoordeeld, is het aan [appellant] om feiten te stellen die een recht op uitkering rechtvaardigen en is het aan hem om die feiten te bewijzen in het geval van een gemotiveerde betwisting door Generali. Wat de op [appellant] rustende stelplicht betreft, dient hij meer in het bijzonder duidelijk uiteen te zetten wat de inhoud is van de rechtsbetrekking met [A] voor zover deze ziet op de auto, zodat daaruit – eventueel na bewijslevering – kan worden afgeleid dat [A] zich de auto heeft toegeëigend, zonder dat hij daartoe gerechtigd was. Het hof oordeelt dat [appellant] ook in hoger beroep onvoldoende duidelijk en concludent heeft toegelicht wat de met [A] gemaakte afspraken over de auto inhielden en overweegt daartoe als volgt.
3.7.
[appellant] heeft omtrent de rechtsbetrekking met [A] gesteld dat [A] een schuld aan hem had wegens de koop van een camper, dat hij en [A] vervolgens hadden afgesproken dat zij een schadeauto zouden kopen, dat [A] deze zou repareren en dat zij de auto vervolgens zouden verkopen en de winst samen zouden delen, waardoor [A] in staat zou zijn de voornoemde schuld af te lossen. Het hof overweegt dat uit deze gestelde afspraak niet, althans niet zonder meer, kan worden afgeleid dat [A] op grond daarvan niet gerechtigd was om de auto aan een derde te verkopen en, in het kader van die verkoop, over de auto te beschikken. Uit de gestelde afspraak lijkt juist te moeten worden afgeleid dat [A] daartoe wel gerechtigd was. Daar komt bij dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat de auto op grond van de rechtsbetrekking tussen hem en [A] , tot aan het moment van de voorgenomen verkoop, op zijn naam zou worden gesteld en niet op naam van [A] . In dit verband is allereerst van belang dat, zoals Generali onweersproken heeft gesteld, [appellant] en [A] elkaar al jaren kenden en vaker zaken met elkaar deden. Verder is van belang dat in de door [appellant] als productie 12 bij dagvaarding overgelegde verklaring van [X] is vermeld dat [A] (handelend onder de naam [Y] Intercars) in februari 2012 bij [X] is geweest en dat hij toen heeft laten weten dat hij de auto wilde kopen en dat hij deze later zou ophalen, terwijl uit de hiervoor vermelde gegevens van de RDW blijkt dat het kenteken van de auto vanaf 3 februari 2012, derhalve reeds vóór de betaling van de factuur van [X] door [appellant] en de door [appellant] gestelde koop van de auto, op naam stond van mevrouw [C] (die handelde onder de naam [Y] Intercars). Ook volgens de stellingen van [appellant] beschikte [A] in eerste instantie over de autopapieren en heeft hij ( [appellant] ) pas op 9 mei 2012 bewerkstelligd dat de auto op zijn naam is gesteld. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat hij ervan uit mocht gaan dat de auto op zijn naam zou worden gesteld omdat [A] hem iets verschuldigd was en niet andersom, maar hij heeft niet afdoende toegelicht hoe deze verwachting van hem zich verhoudt tot de met [A] gemaakte afspraak en tot de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken en aldus blijft onduidelijk welke onderlinge afspraak aan deze overschrijving ten grondslag lag. Daar komt bij dat [appellant] onvoldoende heeft toegelicht hoe [A] vervolgens in staat zou zijn geweest om het kenteken van de auto zonder de medewerking van [appellant] weer te doen overschrijven op de naam van mevrouw [C] .
3.8.
De conclusie luidt dat [appellant] in het licht van de betwisting door Generali onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is geweest van verduistering van de auto. Indien [appellant] zijn vordering in hoger beroep naast verduistering heeft gegrond op oplichting, geldt daarvoor hetzelfde nu [appellant] geen andere feiten en omstandigheden heeft gesteld dan die welke aan zijn beroep op verduistering ten grondslag zijn gelegd, terwijl hij evenmin duidelijk heeft toegelicht waarom in het voorliggende geval volgens hem sprake is van oplichting. De grieven falen en het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Generali begroot op € 711,00 aan verschotten en € 2.682,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.F. Aalders en L.W. Louwerse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 december 2016.