In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een beklag van GGZ Noord-Holland Noord, alsmede van klager 2 en klaagster 3. Het beklag richtte zich tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagde, die beschuldigd werd van bedreiging en belaging. Het hof heeft vastgesteld dat GGZ geen rechtstreeks belang heeft bij de vervolging, aangezien het belang dat zij stelt te behartigen, namelijk de bescherming van haar medewerkers, een afgeleid belang is. Hierdoor is GGZ niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag.
Aan de andere kant heeft het hof het beklag van klager 2 en klaagster 3 toegewezen. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen zijn voor strafbare feiten die de strafrechter zou kunnen veroordelen. De officier van justitie had eerder besloten niet tot vervolging over te gaan, maar het hof vond dat er voldoende maatschappelijk belang was om de zaak voor te leggen aan de strafrechter, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Het hof heeft de officier van justitie opgedragen om de beklaagde te vervolgen.