ECLI:NL:GHAMS:2016:5160

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
200.190.053/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over ontruiming en ontbinding huurovereenkomst met bewindvoering

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurster, aangeduid als [appellante], en de woningstichting Eigen Haard. De huurster is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin Eigen Haard vorderingen had ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning wegens huurachterstand. De huurster was op het moment van het instellen van het hoger beroep onder bewind gesteld, wat betekent dat haar bewindvoerder als formele procespartij zou moeten optreden. Het hof heeft vastgesteld dat de huurster niet zelf het hoger beroep had kunnen instellen, omdat haar goederen onder bewind stonden. Het hof heeft de huurster in de gelegenheid gesteld om haar bewindvoerder op te roepen om het geding over te nemen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de bewindvoerder een zelfstandig oordeel moet vormen over het hoger beroep en de huurachterstand. De beslissing van het hof houdt in dat de huurster niet-ontvankelijk kan worden verklaard in haar hoger beroep, tenzij de bewindvoerder het geding overneemt. De zaak is verwezen naar de rol van 10 januari 2017 voor verdere stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.190.053/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 3909787 CV EXPL 15-5160
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 november 2016 (bij vervroeging)
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
t e g e n
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.F. Birnie te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Eigen Haard genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 14 april 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2016, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Eigen Haard als eiseres in conven-tie/verweerster in reconventie en [appellante] als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Nadat [appellante] op de dienende dag overeenkomstig de appeldagvaarding en onder overlegging van producties van grieven had gediend, heeft Eigen Haard een memorie van antwoord met exceptie, met producties, ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en zal beslissen zoals in het petitum van de appeldagvaarding is vermeld, met beslissing over de proceskosten.
Eigen Haard heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest [appellante] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar appel althans het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.
Eigen Haard heeft bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de overwegingen 1.1 en 1.2 van het niet in het hoger beroep betrokken tussenvonnis van 28 augustus 2015 een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Eigen Haard verhuurt aan [appellante] de woning aan de [adres] (verder: het gehuurde) tegen een huurprijs van € 569,16 per maand. Bij (kennelijk onherroepelijk) vonnis van 6 december 2013 is [appellante] veroordeeld tot betaling aan Eigen Haard van een bedrag van € 551,81 aan huurachterstand tot en met oktober 2013.
3.2.
In de eerste aanleg van dit geding heeft Eigen Haard – na wijziging van eis – op grond van een huurachterstand van € 1.921,09 over de periode van november 2013 tot en met april 2015 ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van voormeld bedrag (en verdere maandelijkse termijnen), met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. In reconventie heeft [appellante] kwijtschelding van de vordering en toekenning van 6 tot 24 maanden huurcompensatie gevorderd. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, de vorderingen van Eigen Haard toegewezen, die van [appellante] afgewezen en [appellante] tot betaling van de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld.
3.3.
In hoger beroep heeft Eigen Haard allereerst aangevoerd dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep omdat zij het appel (zelf) aanhangig heeft gemaakt, zulks terwijl haar goederen bij beschikking van 21 maart 2016 onder bewind zijn gesteld en haar bewindvoerder, [X] , daarom als formele procespartij dient op te treden. Het hof oordeelt hierover als volgt.
3.4.
Partijen zijn het erover eens dat de goederen van [appellante] na het bestreden vonnis onder bewind zijn gesteld en dat [X] thans de bewindvoerder van [appellante] is. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 1: 431 en volgende BW komen tijdens het bewind het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, die de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte vertegenwoordigt. Hij treedt daarbij in een geding over een onder bewind gesteld goed op als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. Hetzelfde geldt wanneer met betrekking tot een rechterlijke uitspraak in een zodanige procedure een rechtsmiddel wordt aangewend. De vorderingen van partijen over en weer hebben betrekking op de tussen hen bestaande huurovereenkomst. De uit die huurovereen-komst voor [appellante] voortvloeiende rechten zijn aan te merken als goederen in de zin van artikel 1:431 lid 1 BW. De bewindvoerder dient daarom in deze procedure ten behoeve van [appellante] op te treden als formele procespartij. Nu vaststaat dat [appellante] op de dag dat hoger beroep werd ingesteld, 14 april 2016, onder bewind stond, was het niet aan haar maar aan de bewindvoerder om – zo deze daar termen toe aanwezig achtte – tegen het bestreden vonnis hoger beroep in te stellen.
3.6.
Het hof zal (conform HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525) [appellante] in de gelegenheid stellen de bewindvoerder op te roepen in het geding te verschijnen en dit ten behoeve van [appellante] als formele procespartij over te nemen. Het hof acht het daarbij gewenst dat de bewindvoerder zich een zelfstandig oordeel over het hoger beroep vormt en zich in dat kader ook uitlaat over hetgeen in de memorie van antwoord is vermeld, met name wat daarin over de thans bestaande betalingsachter-stand naar voren is gebracht. De bewindvoerder dient daartoe een akte te nemen, bij voorkeur onder overlegging van een gespecificeerd betalingsoverzicht, waarop Eigen Haard vervolgens bij akte zal mogen reageren.
3.7.
Gelet op het voorgaande, is slechts voor niet-ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep plaats, indien de bewindvoerder het geding niet overneemt.
3.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
stelt [appellante] in de gelegenheid haar bewindvoerder op te roepen in dit geding te verschijnen en dit ten behoeve van [appellante] als formele procespartij over te nemen;
verwijst de zaak naar de rol van 10 januari 2017 voor een akte aan de zijde van de bewindvoerder, zo deze het geding overneemt, met het doel als onder 3.6 vermeld, waarop Eigen Haard bij akte zal mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, L.A.J. Dun en E.M. Polak en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 november 2016.