ECLI:NL:GHAMS:2016:5140

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
200.174.828/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing incidentele vordering tot tussenkomst in geschil over erfdienstbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil met betrekking tot een erfdienstbaarheid. De zaak betreft een incidentele vordering tot tussenkomst van AANNEMINGSBEDRIJF [X] B.V., die zich wil voegen in een procedure tussen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan de ene kant, en [geïntimeerde] aan de andere kant. De appellanten zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] eigenaar is van een strook grond en dat hij gerechtigd is om gebruik te maken van deze grond, inclusief een deur in de afscheidingsmuur. AANNEMINGSBEDRIJF [X] B.V. stelt dat zij een eigen belang heeft bij de uitkomst van de procedure, omdat de grond grenst aan een uitrit die aan haar toebehoort. Het hof oordeelt dat er voldoende belang is voor [X] B.V. om tussen te komen, en wijst de incidentele vordering tot tussenkomst toe. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere memorie van grieven en een memorie van eis in interventie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, Team I
zaaknummer : 200.174.828/01
zaaknummer rechtbank : C/13/575504/HA ZA 14-1078
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 november 2016
inzake
AANNEMINGSBEDRIJF [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in het incident tot tussenkomst dan wel voeging,
advocaat: mr. B.D. Roelink te Hoofddorp,
in de zaak van
[appellant sub 1] , en
[appellant sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. A.W. Brantjes te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. M.F.A. Vreeswijk te Aalsmeer.
Partijen worden hierna [X] B.V., [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 5 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2015, dat onder bovengenoemd zaaknummer is gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellanten] als gedaagden.
Bij arrest van dit hof van 1 september 2015 is comparitie van partijen gelast, welke zitting op 24 november 2015 heeft plaatsgevonden en waarvan proces-verbaal is opgemaakt. De zaak is naar de rol verwezen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- incidentele conclusie tot voeging en/of tussenkomst van [X] B.V.;
- akte van referte in het incident van [appellanten] ;
- memorie van antwoord in het incident van [geïntimeerde] .
[X] B.V. heeft bij incidentele conclusie gevorderd dat zij - op de voet van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - in deze procedure in hoger beroep zal worden toegelaten als tussenkomende partij (primair), dan wel als gevoegde partij aan de zijde van Hertog c.s. (subsidiair), met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident, tenzij hij zich refereert ten aanzien van de incidentele vorderingen.
[appellanten] hebben zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vorderingen, met veroordeling van [X] B.V. in de kosten van het incident.
Ten slotte is arrest in het incident gevraagd.

2.Beoordeling

In het incident
2.1
Het gaat in dit geding, voor zover van belang voor de beoordeling in het incident, om het volgende.
[geïntimeerde] heeft op enig moment een deur aangebracht in de muur op zijn
perceel. Tussen [geïntimeerde] en [appellanten] is daarover vervolgens een geschil ontstaan. Op vordering van [appellanten] heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 10 april 2014 [geïntimeerde] onder meer veroordeeld zichzelf en derden toegang te onthouden tot de in de afscheidingsmuur geplaatste deur en tot het met de erfdienstbaarheid ten behoeve van [appellanten] bezwaarde grondstuk, totdat een rechter anders oordeelt of partijen anders overeenkomen, op straffe van een dwangsom.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [geïntimeerde] eigenaar is van de strook grond, zoals in het vonnis omschreven onder 2.6, en dat [geïntimeerde] op grond van dat eigendomsrecht gerechtigd is gebruik te maken van de strook, alsmede gerechtigd is om de deur in de (afscheidings)muur op zijn perceel te gebruiken en/of door derden te laten gebruiken om ontsluiting te geven aan de Hornweg.
Voorts heeft de rechtbank voor recht verklaard dat het vonnis van de voorzieningenrechter van 10 april 2014 niet meer geldt en heeft de rechtbank [appellanten] verboden auto’s te (laten) parkeren op de uitrit.
2.2
[X] B.V. stelt ter onderbouwing van haar vordering tot tussenkomst of voeging dat de procedure tussen Hertog c.s. en [geïntimeerde] betrekking heeft op een strook grond die grenst aan een uitrit die aan haar toebehoort. Omdat de belangen van [X] B.V. kunnen afwijken van de belangen van [appellanten] verzoekt [X] B.V. in dit geding te mogen tussenkomen. Daarnaast voert [X] B.V. aan dat zij een zelfstandige vordering heeft. Zij stelt daartoe dat zij door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond in geschil en dat de gebruikers van de aan [geïntimeerde] toebehorende grond van de Hornweg 177 en 177a zonder haar toestemming niet gerechtigd zijn tot gebruik van die grond. [X] B.V. wil in dit geding een vordering instellen dat voor recht wordt verklaard dat zij eigenaresse is van de strook grond en dat [geïntimeerde] en de gebruikers van de aan hem toebehorende percelen 177 en 177A niet gerechtigd zijn tot het gebruik van die strook grond. Subsidiair, voor het geval de door [X] B.V. gevorderde tussenkomst niet kan worden toegewezen, wenst zij zich in de procedure te voegen aan de zijde van [appellanten] Zij heeft er belang bij dat het vonnis wordt vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen.
2.3
[geïntimeerde] heeft tegen de vorderingen tot tussenkomst en voeging verweer gevoerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat, samengevat, [X] B.V. in strijd met de goede procesorde handelt door nu pas een incidentele vordering in te stellen. Doordat [appellanten] de bestuurders zijn van [X] B.V., was [X] B.V. immers reeds lang van het geschil op de hoogte en had zij reeds in eerste aanleg procespartij kunnen worden. Bovendien heeft [X] B.V. geen belang om in de hoofdprocedure te interveniëren. [geïntimeerde] is eigenaar van de strook grond en de uitkomst van de procedure is irrelevant voor [X] B.V. Mocht [X] B.V. een eigen vordering willen instellen, omdat zij een eigen titel meent te hebben op de strook grond, welke aanspraak door [geïntimeerde] wordt betwist, dan dient zij een eigen procedure tegen [geïntimeerde] te starten. Hetgeen overigens een procedure zal zijn over een andere vraag, nu de onderhavige hoofdprocedure zich toespitst op de vraag of er inbreuk wordt gemaakt op een erfdienstbaarheid waaraan [X] B.V. geen rechten ontleent.
2.4
Het hof neemt bij de beoordeling van de onderhavige incidentele vordering op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt - kort gezegd - dat voor toewijzing van een vordering tot voeging moet blijken van een belang van de voegende partij bij de uitkomst van de procedure, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor (een door het recht toegekende of beschermde aanspraak van) haar kan hebben, en dat voor toewijzing van een vordering tot tussenkomst vereist is dat de tussenkomende partij zich beroept op een belang waarvoor zij in rechte kan opkomen. Daarbij moet steeds de strekking van de tussenkomst en/of voeging in aanmerking worden genomen, te weten de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde uitspraken.
2.5
Nu [X] B.V. stelt een eigendomsrecht op de strook grond te hebben, is voldoende gebleken van een belang van [X] B.V. bij tussenkomst in de appelprocedure tussen [appellanten] en [geïntimeerde] om benadeling of verlies van eigen recht te voorkomen.
Dat als gevolg van toelating van [X] B.V. als tussenkomende partij de procedure zal worden vertraagd, moge zo zijn, maar dat is onvoldoende reden om de vordering af te wijzen. De omstandigheid dat de incidentele vordering ook eerder had kunnen worden ingesteld, maakt dit niet anders.
2.6
Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering van [X] B.V. tot tussenkomst zal worden toegewezen. De vordering tot voeging is slechts in subsidiair verband ingesteld en behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking meer.
2.7
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
2.8
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor een memorie aan de zijde van [X] B.V. – zodat zij haar vordering in interventie kan formuleren - alsmede, nu in verband met de incidentele vordering een dergelijke memorie in de hoofdzaak nog niet is genomen, memorie van grieven aan de zijde van [appellanten]

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
laat [X] B.V. toe tussen te komen in de hoofdzaak tussen [appellanten] en [geïntimeerde] ;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 10 januari 2017 voor memorie van grieven aan de zijde van [appellanten] en voor een memorie van eis in interventie aan de zijde van [X] B.V.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, C.C. Meijer en J.W. Hoekzema en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.