ECLI:NL:GHAMS:2016:5098

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
23-005207-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, werd beschuldigd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen van hennep en het stelen van elektriciteit in de periode van 9 september 2010 tot en met 9 september 2011. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een pand in Amsterdam een professionele hennepplantage had en dat hij elektriciteit had gestolen door middel van een illegale aansluiting. De verdediging voerde aan dat de verdachte onder druk was gezet door leden van een criminele organisatie, maar het hof verwierp dit argument en oordeelde dat er geen bewijs was voor psychische overmacht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 200 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en 100 dagen hechtenis. De procedure had in totaal meer dan vier jaar geduurd, wat leidde tot een matiging van de straf. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-005207-15
datum uitspraak: 21 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-706102-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 9 september 2010 tot en met 09 september 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand (gelegen) aan (de kruising/hoek) [adres 2] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 13 kilogram hennep en/of ongeveer 624 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 04 juli 2010 tot en met 09 september 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (ongeveer 102.769 kWh of daaromtrent), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] (gevestigd te Lelystad), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 7 oktober 2010 tot en met 09 september 2011 te Amsterdam in een pand (gelegen aan de [adres 2] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 13 kilogram hennep en opzettelijk heeft geteeld (telkens) ongeveer 624 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij in de periode van 7 oktober 2010 tot en met 09 september 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (ongeveer 102.769 kWh of daaromtrent), toebehorende aan [bedrijf] (gevestigd te Lelystad).
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Psychische overmacht
Ter terechtzitting heeft de raadsman – op gronden als nader weergegeven in zijn ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota – betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte het pand aan [naam 1] had onderverhuurd en dat voornoemde [naam 1] onder druk van leden van de harde kern van [naam 4] - buiten medeweten van de verdachte – een hennepkwekerij is gestart. De verdachte voelde zich vervolgens gedwongen de hennepkwekerij in zijn pand te dulden omdat hij de desbetreffende personen kende en omdat hij wist dat een van die leden, [naam 2] , achter de liquidatie van [naam 3] zat. De verdachte heeft voorts – ter terechtzitting in eerste aanleg – verklaard dat hij is bedreigd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht het door de verdediging gestelde niet aannemelijk geworden. Hoewel de verdachte ten overstaan van de politie bevestigend heeft geantwoord op de vraag of hij door anderen onder druk is gezet de hennepkwekerij te dulden, heeft hij destijds verder geen openheid van zaken willen geven. Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaart de verdachte pas voor het eerst dat hij is bedreigd door leden van de harde kern van [naam 4]. Van enige onderbouwing van dit standpunt is evenwel geen sprake. Voorts verklaart hij het pand te hebben onderverhuurd aan [naam 1] . Hiervoor is – behoudens de verklaring van de verdachte zelf – evenwel geen ondersteuning. Het hof ziet bovendien niet in waarom de verdachte de informatie dat hij zijn pand onderverhuurde niet direct bij de politie heeft gemeld. Voorts is van belang dat de verdachte
zelfin de hennepkwekerij is aangetroffen, terwijl hij daar met zijn toenmalige vriendin en twee anderen aan het knippen was. De verdachte heeft hiervoor als verklaring gegeven dat hem de toezegging was gedaan dat de hennepkwekerij zou worden beëindigd als hij zou helpen met oogsten. Niet valt evenwel in te zien waarom leden van de harde kern van [naam 4], die volgens de verdachte er niet voor terugdeinsden hem te bedreigen, zouden instemmen met beëindiging van de winstgevende hennepkwekerij als de verdachte eenmalig zou helpen met oogsten. Voorts is op geen enkele wijze geconcretiseerd hoe deze afspraak tot stand is gekomen en met wie de verdachte deze afspraak zou hebben gemaakt. Evenmin heeft de verdachte de hennepkwekerij op enig moment anoniem gemeld bij de politie, eventueel via tussenkomst van een vriend of familielid, terwijl hij stelt dat het zijn wens was dat de hennepkwekerij zo snel mogelijk zou worden beëindigd. De verdachte heeft voorts – ter terechtzitting in eerste aanleg – verklaard dat hij is bedreigd. Hoe deze bedreiging feitelijk tot stand is gekomen, is verder niet geconcretiseerd noch onderbouwd.
Dat het dossier aanwijzingen bevat die duiden op een link tussen de verdachte en [naam 4], acht het hof niet ondersteunend voor de verklaring van de verdachte, daar hij zelf heeft verklaard lid te zijn geweest van de harde kern van [naam 4].
Nu er geen enkel concreet aanknopingspunt is dat het standpunt van de verdediging dat de verdachte is bedreigd of onder druk is gezet – behoudens de verklaring van de verdachte zelf – ondersteunt, verwerpt het hof het beroep op psychische overmacht.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft gedurende langere tijd een professionele hennepplantage in zijn woning gehad en gedurende die periode hennep geteeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in hennep een ontwrichtende werking heeft op de maatschappij en leidt tot andere vormen van crimineel gedrag. Voorts heeft de verdachte gedurende langere tijd elektriciteit gestolen door het maken van een illegale elektriciteitsaansluiting voor zijn hennepplantage. Een dergelijk handelen leidt tot financiële schade voor de elektriciteitsmaatschappij en werkt het ontstaan van brandgevaarlijke situaties in de hand.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 september 2016 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Redelijke termijn
De verdachte is ter zake van het tenlastegelegde op 9 september 2011 in verzekering gesteld. De politierechter heeft op 23 december 2015 vonnis gewezen en het hof wijst op 21 oktober 2016 arrest.
Het hof stelt vast, dat de procedure als geheel een periode van vier jaar en circa drieënhalve maand heeft bestreken. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is de redelijke termijn in eerste aanleg met meer dan 2 jaar overschreden en is de periode in zijn geheel overschreden met drieënhalve maand. Het hof zal bij het bepalen van de straf rekening houden met deze overschrijding en de in beginsel passende taakstraf voor de duur van 210 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk matigen.
Alles afwegende, acht het hof een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Prins, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 oktober 2016.
mr. Van Rijn is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
[............]
.