ECLI:NL:GHAMS:2016:5036

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
R 000542-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek vergoeding kosten rechtsbijstand ex artikel 591a Sv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand werd afgewezen. De appellant, geboren in Marokko in 1990, had verzocht om een vergoeding van € 4.840,00 voor de kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De rechtbank oordeelde dat de advocaat, mr. [naam 1], aanvankelijk op basis van een toevoeging had bijgestaan, maar dat er geen tijdige melding was gemaakt van de wijziging naar een betalende basis. Hierdoor was er volgens de rechtbank geen recht op vergoeding van de kosten, conform artikel 44a van de Wet op de Rechtsbijstand (WRB). Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de advocaat-generaal gehoord, maar de appellant zelf was niet verschenen. Het hof concludeert dat de toevoeging op naam van een andere advocaat, mr. [naam 2], stond en dat er geen intrekking van de toevoeging had plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft beslist dat de appellant geen aanspraak kan maken op de vergoeding van kosten zoals bedoeld in artikel 591a Sv. Echter, het hof erkent de complexiteit van de materie en kent een vergoeding toe van € 830,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift en de toelichting in hoger beroep. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor wat betreft de gevraagde vergoeding, en het hof beveelt de betaling van het toegekende bedrag uit 's Rijks kas aan de appellant.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000524-16/ (591a Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 13/656612-12
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2015 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1990,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. [naam 1],
[adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van:
kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 4.840,00,
de forfaitaire vergoeding ten behoeve van het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het onderhavige verzoekschrift.

2.Procesverloop

De raadkamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verzochte vergoeding voor de kosten rechtsbijstand afgewezen en hiertoe – kort gezegd – overwogen dat uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer blijkt dat mr. [naam 1] verzoeker eerst op basis van een toevoeging heeft bijgestaan en dat hij verzoeker voor de inhoudelijke behandeling van de zaak op betalende basis heeft bijgestaan. Nu gesteld noch gebleken is dat mr. [naam 1] de voorzitter van de rechtbank of de Raad voor Rechtsbijstand (tijdig) heeft laten weten dat de verzoeker zich inmiddels op betalende basis liet bijstaan dor een raadsman en evenmin dat (tijdig) om intrekking van de last tot toevoeging is verzocht, is er gelet op het bepaalde in artikel 44a van de Wet op de Rechtsbijstand (WRB) geen ruimte voor vergoeding van de kosten rechtsbijstand. Voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het verzoekschrift heeft de raadkamer van de rechtbank Amsterdam de geldende standaardvergoeding toegekend.
Het hoger beroep is ingesteld namens verzoeker (hierna: appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer, van het onderhavige verzoekschrift en van de stukken met betrekking tot de behandeling van dit verzoek in eerste aanleg.
Het hof heeft op 29 juni 2016 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het hoger beroep in raadkamer gehoord. Appellant is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De advocaat van appellant, mr. [naam 1] heeft het beroep in raadkamer toegelicht en aangevoerd dat hij appellant eerst op basis van een toevoeging heeft bijgestaan. Mr. [naam 2] heeft de zaak vervolgens overgenomen. Op 5 september 2012 heeft mr. [naam 1] de rechtbank hiervan op de hoogte gesteld. De toevoeging kwam daarmee op naam van mr. [naam 2] te staan. Toen appellant voor de inhoudelijke behandeling opnieuw wenste te worden bijgestaan door mr. [naam 1], is afgesproken dat dit op betalende basis zou gebeuren. De raadkamer van de rechtbank Amsterdam heeft overwogen dat gesteld noch gebleken is dat mr. [naam 1] de voorzitter van de rechtbank of de Raad voor Rechtsbijstand (tijdig) heeft laten weten dat appellant zich inmiddels op betalende basis liet bijstaan en evenmin dat (tijdig) om intrekking van de last tot toevoeging is verzocht. De toevoeging stond echter nog op naam van mr. [naam 2]. Mr. [naam 2] heeft in deze strafzaak werkzaamheden verplicht en hoefde de toevoeging dan ook niet in te trekken.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.

3.Beoordeling van het verzoek

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Aan die in artikel 591a Sv gestelde voorwaarde is dus voldaan.
Ingevolge het bepaalde in artikel 44a, eerste lid, WRB wordt, indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van de rechtsbijstand is toegevoegd, met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, Sv toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.
Ingevolge het tweede lid van artikel 44a WRB wordt indien op last van de rechter een raadsman is toegevoegd, overeenkomstig het eerste lid geen kostenvergoeding toegekend, indien de toevoeging op of na de uitspraak van de rechter na een daartoe ingediend verzoek van de verdachte bij de rechterlijke instantie die een last heeft verstrekt, wordt ingetrokken of beëindigd.
Voor zover voor de beoordeling van deze zaak van belang stelt het hof vast dat in deze zaak door mr. [naam 2] op basis van de gemuteerde toevoeging rechtsbijstand is verleend. Aangenomen mag worden dat mr. [naam 2] deze werkzaamheden bij de Raad voor de Rechtsbijstand heeft gedeclareerd en daarvoor de geldende vergoeding heeft ontvangen.
Vervolgens is de verdediging overgenomen door mr. [naam 1], die geen wijziging van de last tot toevoeging heeft gevraagd, omdat hij met verzoeker heeft afgesproken dat de rechtsbijstand op betalende basis zou worden verleend.
Het hof is van oordeel, gelet op de achtergrond van de wet inhoudende “Wijziging van de Wet op de rechtsbijstand en het Wetboek van Strafvordering houdende regeling van de vergoeding aan de verdachte ingeval van toepassing van artikel 591a Sv” zoals deze blijkt uit de Memorie van Toelichting en de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2004-2005, 29 756, nrs. 3 en 5) dat wanneer er sprake is van een last tot toevoeging, volstrekte helderheid moet worden betracht over de vraag of van de op basis van deze last verstrekte toevoeging gebruik wordt gemaakt dan wel dat verdachte door een gekozen raadsman (betalend) wordt bijgestaan. Dat betekent onder meer dat wanneer de raadsman die op basis van een last aan de verdachte is toegevoegd, wordt opgevolgd door een gekozen raadsman die verdachte betalend zal bijstaan, onmiddellijk van deze wijziging van de basis waarop rechtsbijstand wordt verleend, kennis moet worden gegeven aan de voorzitter van het college dat de last heeft afgegeven, en aan de Raad voor Rechtsbijstand. Gesteld noch gebleken is dat dat in deze zaak met zoveel woorden is gebeurd. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen en beslist dat verzoeker in die omstandigheden geen aanspraak meer kan maken op de vergoeding als bedoeld in artikel 591a Sv. Dat mr. [naam 1] geen intrekking van de toevoeging kon bewerkstelligen, doet daarbij niet ter zake.
Het hof acht wel gronden van billijkheid aanwezig, gelet op de ingewikkeldheid van de materie, voor toekenning van een vergoeding ter zake van het in eerste aanleg opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het verzoekschrift en het in hoger beroep in raadkamer toelichten van de gronden voor het appel ten bedrage van € 830,00, zijnde het geldende standaardbedrag.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep ter zake de gevraagde vergoeding op de voet van artikel 89 Sv.
Kent uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van
€ 830,00(achthonderdendertig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.L. Bruinsma, H.W.J. de Groot en M. Brinksma, in tegenwoordigheid van mr. K.D.M. de Lange als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 22 juli 2016.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van
€ 830,00(achthonderdendertig euro), te betalen uit ’s Rijks kas aan verzoeker voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [.............]
Amsterdam, 22 juli 2016.
Mr. J.L. Bruinsma, voorzitter.