ECLI:NL:GHAMS:2016:5014

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
R 001240-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 Sv in verband met voorlopige hechtenis en niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2016 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verzoeker, die schadevergoeding eiste van de Staat ter hoogte van € 73.230,00. Dit verzoek was gebaseerd op de schade die de verzoeker zou hebben geleden door zijn voorlopige hechtenis in een strafzaak met parketnummer 23-005329-12. De verzoeker was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten, maar was ook veroordeeld voor andere feiten, waaronder het handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeker, wat het hof heeft overgenomen. Het hof overwoog dat de term 'zaak' in de zin van artikel 89 Sv dezelfde betekenis heeft als in artikel 258, eerste lid, Sv, en dat er geen ruimte is om de tenlastegelegde feiten als afzonderlijke zaken te beschouwen. Hierdoor was er geen sprake van een situatie waarin artikel 89 Sv van toepassing was, en heeft het hof de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001240-15 (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-005329-12
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. [naam 1],
[adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van in totaal € 73.230,00 ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer.

2.Procesverloop

Het hof heeft kennisgenomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en van het onderhavige verzoekschrift, alsmede van het standpunt van de advocaat-generaal betreffende dit verzoek.
Het hof heeft op 17 februari 2016 de advocaat-generaal, verzoeker en mr. [naam 2] namens de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeker.

3.Beoordeling van het verzoek

De verzoeker is bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 4 december 2012 vrijgesproken van het hem onder 6 ten laste gelegde en veroordeeld voor de andere hem ten laste gelegde feiten. Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 september 2014 is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen het onder 6 ten laste gelegde. De verzoeker is vrijgesproken van het hem onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde en veroordeeld voor het onder 5 ten laste gelegde (handelen in strijd met artikel 26 eerste lid Wet Wapens en Munitie) tot een gevangenisstraf voor de duur van een week. Op 11 mei 2015 is het door het openbaar ministerie ingestelde beroep in cassatie ingetrokken. Namens de verzoeker is op 4 augustus 2015 een verzoekschrift ingediend.
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is niet geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel, of zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Evenmin is de zaak geëindigd met oplegging van een straf of maatregel op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
De advocaat heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen de feiten waarvoor de verzoeker in voorlopige hechtenis heeft gezeten en is vrijgesproken en de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het stroomstootwapen geen relevante samenhang bestaat. Het zou tot een onredelijke en onaanvaardbare uitkomst leiden als de verzoeker geen aanspraak meer zou kunnen maken op een vergoeding voor door hem ondergane onrechtmatige detentie.
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie dient in het geval dat een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, onder “zaak” als bedoeld in artikel 258, eerste lid, Sv te worden verstaan “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had”. De inleidende dagvaarding bepaalt de grenzen van het rechtsgeding met dien verstande dat deze grenzen nader kunnen worden bepaald door wijziging van de tenlastelegging op de voet van de artikelen 313-315a Sv of door voeging op de voet van artikel 285 Sv waardoor twee oorspronkelijke zaken één zaak worden in de zin van laatstgenoemd artikel. De term “zaak” in de zin van 89 Sv heeft, nu er sprake is geweest van een onderzoek ter terechtzitting, dezelfde betekenis als in artikel 258, eerste lid, Sv.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen bestaat er geen ruimte het tenlastegelegde feit waarvoor verzoeker is veroordeeld en die waarvan hij is vrijgesproken, als afzonderlijke zaken als bedoeld in artikel 89 Sv te beschouwen. Derhalve doet zich hier niet een geval voor waarop 89 Sv betrekking heeft, waarin de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof zal verzoeker derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

4.Beslissing

Het hof:
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. M.J.G.B. Heutink, H.W.J. de Groot en N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. K.D.M. de Lange als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 maart 2016.