Uitspraak
1.Inhoud van het verzoek
€ 90.560,00
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, die in 1971 is geboren, heeft een schadevergoeding aangevraagd van de Staat voor de schade die hij stelt te hebben geleden door zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in een strafzaak met parketnummer 23-001786-12. De schade is gespecificeerd als € 1.155,00 voor 11 dagen verblijf op het politiebureau en € 90.560,00 voor 1132 dagen verblijf in een huis van bewaring, wat een totaal van € 91.715,00 oplevert.
Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de betrokken partijen gehoord tijdens een openbare behandeling in raadkamer. De advocaat van verzoeker heeft betoogd dat zijn cliënt medewerking heeft verleend aan het politieonderzoek en zich niet op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Verzoeker is in totaal zeventien keer gehoord. De advocaat heeft primair verzocht om toewijzing van het verzoek en subsidiair om matiging van de schadevergoeding. De advocaat-generaal heeft echter geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker op 18 augustus 2010 in verzekering is gesteld en dat de voorlopige hechtenis op 20 augustus 2010 is bevolen. Verzoeker is op 29 oktober 2010 in vrijheid gesteld, maar werd op 27 april 2011 opnieuw in verzekering gesteld. De strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, en verzoeker werd op 1 april 2014 vrijgesproken. Het hof oordeelt dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om schadevergoeding toe te kennen, omdat verzoeker zelf geen openheid van zaken heeft gegeven over de belastende feiten. De schade die verzoeker heeft geleden, komt voor zijn rekening en risico. Het hof wijst het verzoek om schadevergoeding af.