ECLI:NL:GHAMS:2016:4856

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
16/00021
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van douanerechten voor speelgoed en accessoires

Op 24 november 2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de indeling van douanerechten voor een product dat bestaat uit een koffertje met daarin zeven kunststof dierfiguren. De zaak is ontstaan na een aangifte door de belanghebbende op 16 november 2010 voor het in het vrije verkeer brengen van 3000 colli met de omschrijving 'assortiment'. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane heeft een uitnodiging tot betaling van douanerechten uitgegeven, waarop de belanghebbende een verzoek tot terugbetaling heeft ingediend. Dit verzoek werd door de inspecteur afgewezen, maar de rechtbank Noord-Holland heeft in een eerdere uitspraak de afwijzing vernietigd en de inspecteur opgedragen de douanerechten terug te betalen.

In hoger beroep was de centrale vraag of de goederen moesten worden ingedeeld onder GN postonderverdeling 9503 00 49 90, zoals de belanghebbende betoogde, of onder GN postonderverdeling 9503 00 70, zoals de inspecteur voorstelde. Het Hof oordeelde dat de koffer, gelet op zijn objectieve kenmerken en eigenschappen, moet worden aangemerkt als speelgoed en dat het samen met de dierfiguren een assortiment vormt. Het Hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de koffer niet enkel een bergingsmiddel is, maar ook een onderdeel van het vermaak. De indeling van de goederen werd uiteindelijk vastgesteld onder GN-onderverdeling 9503 00 70, als 'ander speelgoed, aangeboden in assortimenten'.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de inspecteur werd ongegrond verklaard. Het Hof oordeelde dat de koffer en de dierfiguren samen een assortiment vormen dat voldoet aan de voorwaarden voor indeling onder de relevante douanepost.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 16/00021
24 november 2016
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
( [gemachtigde] )
tegen de uitspraak van 8 december 2015 in de zaak met kenmerk HAA 14/3740 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[belanghebbende]te [Z] , belanghebbende,
( [gemachtigde] )
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Op 16 november 2010 heeft belanghebbende aangifte gedaan voor het brengen in het
vrije verkeer, aangiftenummer [aangiftenummer] , voor 3000 colli met omschrijving “assortiment” met goederencode 9503 00 70. Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) van douanerechten uitgereikt voor een bedrag van € 6.475,47.
1.2.
Op 14 november 2013 heeft belanghebbende op de voet van artikel 236 van het
Communautair Douanewetboek (CDW) een verzoek tot terugbetaling van de douanerechten ingediend. Bij beschikking van 13 maart 2014 heeft de inspecteur dit verzoek afgewezen.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 februari 2006 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing afgewezen.
1.3.
Bij uitspraak van 8 december 2015 (ECLI:NL:RBNHO:2015:12150) heeft de rechtbank
het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de beschikking van 13 maart 2014 vernietigd en de inspecteur opgedragen de gevraagde teruggave van € 6.475,47 aan douanerechten aan belanghebbende te verlenen.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 14 januari 2016, aangevuld bij brief van 19 februari 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. Van het
verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’:
“1. Op 16 november 2010 heeft eiseres een aangifte voor het brengen in het vrije verkeer, aangiftenummer [aangiftenummer] (hierna: de aangifte), gedaan voor 3000 colli met omschrijving “assortiment” met goederencode 9503 00 70. De aangifte is niet door de douane gecontroleerd, doch administratief afgedaan. Naar aanleiding van de aangifte is de utb uitgereikt. De geadresseerde van de goederen is [winkel] te [Y] .
2. In de bij de aangifte behorende facturen van [bedrijf A] van 11 oktober 2010 is het goed omschreven als ‘LPS carry case with pets’.
3. Bij het verzoek om teruggaaf zijn een afbeelding uit een reclamefolder van [winkel] en een afbeelding van de verpakking van het product overgelegd. Op de afbeelding van de verpakking staat onder meer vermeld:
”Pets play & stay in their special carry case!’, ‘Littlest PetShop’ en ‘Includes 7 pets!”.
Tijdens de bezwaarfase hebben partijen de volgende objectieve kenmerken en eigenschappen vastgesteld:
“- Een koffertje, waarvan het diepe deel is voorzien van tussenschotjes. De aldus ontstane ruimten zijn voorzien van verschillende achtergronden, alsof de kamertjes zijn behangen.
- Zeven stuks zogenaamde ‘pets’, zijnde niet opgevulde kunststof nabootsingen van dieren of van niet-menselijke wezens.”
In de uitspraak op bezwaar staat de volgende omschrijving:
“De koffer vervult niet slechts een opbergfunctie. Het diepe deel is voorzien van enkele tussenschotjes en de ruimten zijn voorzien van verschillende achtergronden. Indien de koffer verticaal staat kunnen de poppetjes op de schotjes worden geplaatst, waardoor de ruimten doen denken aan kamertjes van de Petshop. Van een dergelijke inrichting kan niet worden gezegd, (…), dat de koffer speciaal is gevormd of ingericht voor het opbergen van de pets. Naar schatting kunnen alle 7 pets in elk van de drie grootste vakken. Ook is de koffer niet gevormd, zoals bijvoorbeeld een vioolkoffer, voor het opbergen van de pets. (…).”
Aangezien bovenstaande omschrijvingen en de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product tussen partijen niet in geschil zijn, zal de rechtbank voor de beoordeling van het geschil partijen hierin volgen.”
2.2.
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de onderhavige goederen dienen te worden ingedeeld onder GN postonderverdeling 9503 00 49 90, zoals belanghebbende bepleit, dan wel onder GN postonderverdeling 9503 00 70, zoals de inspecteur voorstaat.
3.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

4.Relevante wet- en regelgeving

4.1.
De hier van belang zijnde tariefpost (tekst 2010) luidt als volgt:
9503 00 Driewielers, autopeds, pedaalauto’s en dergelijk speelgoed op wielen; poppenwagens; poppen; ander speelgoed; modellen op schaal en dergelijke modellen voor ontspanning, ook indien bewegend; puzzels van alle soorten:
9503 00 10 – driewielers, autopeds, pedaalauto’s en dergelijk speelgoed op wielen; poppenwagens
– poppen, zijnde nabootsingen van de mens en delen en toebehoren:
9503 00 21 – – poppen, zijnde nabootsingen van de mens
9503 00 29 – – delen en toebehoren
9503 00 30 – elektrische treinen, daaronder begrepen rails, signalen en ander toebehoren; zelfbouwmodellen op schaal, ook indien bewegend
– andere bouwdozen en ander constructiespeelgoed:
9503 00 35 – – van kunststof
9503 00 39 – – van andere stoffen
– speelgoed, zijnde nabootsingen van dieren of van niet-menselijke wezens:
9503 00 41 – – opgevuld
9503 00 49 – – ander
9503 00 55 – speelgoedmuziekinstrumenten en -apparaten
– puzzels:
9503 00 61 – – van hout
9503 00 69 – – andere
9503 00 70 – ander speelgoed, aangeboden in assortimenten of in stellen
– ander speelgoed en modellen, met motor:
9503 00 75 – – van kunststof
9503 00 79 – – van andere stoffen
– ander:
9503 00 81 – – speelgoedwapens
9503 00 85 – – miniatuurmodellen, vervaardigd door vormgieten, van metaal
– – ander:
9503 00 95 – – – van kunststof
9503 00 99 – – – ander
4.2.
Aantekening 1 op hoofdstuk 95 luidt – voor zover van belang – als volgt:
“1. Dit hoofdstuk omvat niet:
(…)
d) tassen en zakken voor sportartikelen en andere bergingsmiddelen, bedoeld bij de posten 4202, 4303 en 4304;
(…)”
4.3.
De GS-toelichting op post 9503 luidt, voor zover hier van belang:
This heading covers :
(A)
Wheeled toys.
(…)
(B)
Dolls’ carriages (e.g., strollers), including folding types.
(…)
(C)
Dolls.
(…)
(D)
Other toys.
This group covers toys intended essentially for the amusement of persons (children or adults). However, toys which, on account of their design, shape or constituent material, are identifiable as intended exclusively for animals, e.g., pets, do not fall in this heading, but are classified in their own appropriate heading. This group includes:
All toys
not includedin
(A) to (C). Many of the toys are mechanically or electrically operated.
These include :
(i) Toys representing
animals or non‑human creatureseven if possessing predominantly human physical characteristics (e.g., angels, robots, devils, monsters), including those for use in marionette shows.
(…)”
4.4.
Aantekening 4 op hoofdstuk 95 luidt als volgt:
“Met inachtneming van het bepaalde in aantekening 1 hiervoor, omvat post 95.03 onder meer artikelen van deze post gecombineerd met een of meer artikelen en die niet kunnen worden aangemerkt als een stel of assortiment in de zin van algemene regel 3, onder b voor de interpretatie van de nomenclatuur, maar die, indien zij afzonderlijk zouden worden aangeboden, zouden moeten worden ingedeeld onder andere posten, voor zover de artikelen samen zijn opgemaakt voor de verkoop in het klein en de combinatie het wezenlijke karakter van speelgoed heeft.”
4.5.
De GN-Toelichting op onderverdeling 9503 0070 luidt, voor zover van belang, als volgt:

'Assortimenten'van deze onderverdeling bestaan uit twee of meer verschillende soorten artikelen (hoofdzakelijk voor amusement), aangeboden in dezelfde verpakking voor de kleinhandel zonder herverpakking.
Artikelen van dezelfde onderverdeling, behalve diegene die vallen onder onderverdelingen 9503 0095 of 9503 0099 (aangezien daaronder diverse artikelen van verschillende soorten kunnen vallen), worden niet als verschillende soorten artikelen aangemerkt.
Behalve de artikelen die een assortiment vormen, kunnen eenvoudige accessoires of voorwerpen van minder belang die bestemd zijn om met de artikelen te worden gebruikt (bijvoorbeeld een wortel van kunststof of een borstel van kunststof voor een speelgoeddier), aanwezig zijn.
Uit hoofde van
Aantekening 4 IDRop hoofdstuk 95 vallen onder deze onderverdeling assortimenten die bedoeld zijn voor het amusement van kinderen, bestaande uit artikelen van post 95.03 in combinatie met één of meer artikelen die, indien afzonderlijk aangeboden, zouden worden ingedeeld onder andere posten, op voorwaarde dat de combinaties het wezenlijke karakter van speelgoed hebben. Voorbeelden zijn:
- assortimenten bestaande uit speelgoed in de vorm van spuitgietvormen en vormen voor boetseerpasta samen met andere artikelen zoals verftubes of -tabletten, boetseerpasta, potloden en krijtjes,
- opmaaksets voor kinderen bevattende artikelen van post 95.03 in combinatie met preparaten van post 33.04.
Opmaaksets voor kinderen met preparaten van post 33.04die geen artikelen van post 95.03 bevatten, zijn evenwel uitgesloten (post 33.04).
De ‘stellen’ van deze onderverdeling bestaan uit twee of meer verschillende artikelen aangeboden in dezelfde verpakking voor de kleinhandel, zonder herverpakking, en zijn specifiek voor een bepaald soort amusement, werk, persoon of beroep, zoals educatief speelgoed.”
4.6.
De bewoordingen van post 4202 luiden:
“4202 Reiskoffers en valiezen, koffers voor toiletbenodigdheden, documentenkoffertjes, aktetassen, school- en boekentassen, etuis, foedralen en kokers voor kijkers, voor camera's, voor wapens, voor muziekinstrumenten of voor brillen, alsmede dergelijke bergingsmiddelen; reiszakken, isothermische zakken voor voedsel of voor dranken, toiletzakken, rugzakken, handtassen, boodschappentassen, portefeuilles, portemonnees, kaartentassen, sigarettenkokers, tabakszakken, gereedschapstassen en -zakken, tassen, etuis, foedralen en kokers voor
sportartikelen, etuis, foedralen en kokers voor flacons, juwelendoosjes, poederdozen, etuis, foedralen en kokers voor messenmakerswerk, alsmede dergelijke bergingsmiddelen, van leder, van kunstleder, van kunststof in vellen, van textiel, van vulkanfiber of van karton, of geheel of voor het grootste deel bekleed met deze stoffen of met papier:”
4.7.
Aantekening 1 op hoofdstuk 42 luidt - voor zover van belang - als volgt:
“Dit hoofdstuk omvat niet:
(…)
l. artikelen bedoeld bij hoofdstuk 95 (bijvoorbeeld speelgoed, spellen, sportartikelen);
(…)”
4.8.
De GS-toelichting op indelingsregel 5 a luidt, voor zover hier van belang:
“Regel 5 a. Etuis, dozen en dergelijke bergingsmiddelen
I. Deze regel vindt alleen toepassing op bergingsmiddelen die tegelijkertijd:
1. speciaal zijn gevormd of ingericht voor het opbergen van een bepaald artikel of van een stel of assortiment van artikelen, dat wil zeggen zodanig zijn ingericht dat het artikel waarvoor zij bestemd zijn er precies in past.
Sommige bergingsmiddelen zijn bovendien in de vorm van het artikel dat zij bevatten;
(…)”

5.De overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen.
“8. Eiseres stelt dat de aangegeven goederencode onjuist is. De koffer kan niet als speelgoed worden aangemerkt, het is niet meer dan een bergingsmiddel als bedoeld in indelingsregel 5a en moet daarom worden ingedeeld onder de goederencode van de dierfiguren.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de koffer niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van indelingsregel 5a, omdat de koffer niet speciaal is gevormd of ingericht voor het opbergen van een bepaald artikel of van een stel of assortiment van artikelen. De koffer heeft enkele tussenschotjes en de ontstane ruimten zijn voorzien van verschillende achtergronden, waardoor deze ruimten doen denken aan kamertjes van de Petshop, waarin de dierfiguren kunnen verblijven. De koffer is daardoor niet slechts een bergingsmiddel. Bovendien is de koffer niet speciaal gevormd of ingericht voor het opbergen van de dierfiguren, de maten van de vakjes zijn niet afgestemd op de afmetingen van de dierfiguren. Gelet op de uitvoering van de koffer is verweerder van oordeel dat de koffer het karakter heeft van speelgoed en zou moeten worden ingedeeld onder 9503 00 99. Er is sprake van twee artikelen die zijn opgemaakt voor de verkoop in het klein. De koffer en de dierfiguren zouden, indien zij afzonderlijk worden ingevoerd, worden ingedeeld onder verschillende onderverdelingen binnen post 9503. Met inachtneming van aantekening 4 moet het samenstel als assortiment worden ingedeeld onder GN-code 9503 00 70.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 236 van het CDW bestaat recht op
terugbetaling van douanerechten, indien wordt vastgesteld dat het bedrag van de rechten op
het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was.
11. De rechtbank is van oordeel dat aantekening 4 op hoofdstuk 95 betrekking heeft op combinaties van speelgoed van post 9503 met artikelen die onder andere posten vallen en die voldoen aan de overige in deze aantekening gestelde voorwaarden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de koffer, gelet op zijn objectieve kenmerken en eigenschappen, moet worden aangemerkt als speelgoed van post 9503. De koffer is niet ontworpen of bedoeld om de dierfiguren in op te bergen of te vervoeren, maar vormt een onderdeel van het vermaak. Aangezien uit aantekening 4 op hoofdstuk 95 volgt dat zij uitsluitend betrekking heeft op combinaties van artikelen van post 9503 met een of meer artikelen die, indien zij afzonderlijk zouden worden aangeboden, onder andere posten zouden worden ingedeeld, is deze aantekening op de goederen niet van toepassing.
12. Dat aantekening 4 op hoofdstuk 95 mutatis mutandis ook van toepassing is op combinaties van artikelen die onder verschillende onderverdelingen van post 9503 vallen, komt de rechtbank niet logisch voor. Om te beginnen is de voorwaarde dat de combinatie het wezenlijke karakter van speelgoed heeft, in deze opvatting in zoverre zinledig. Alle artikelen van post 9503 hebben immers het wezenlijke karakter van speelgoed. Bovendien biedt aantekening 4 geen uitkomst in een dergelijk geval, omdat die aantekening niets inhoudt over de in dat geval van toepassing zijnde onderverdeling van post 9503.
13. Gelet op indelingsregel 3b dienen de goederen te worden ingedeeld onder GN-code 9503 00 49. Er is immers sprake van een assortiment van goederen (de koffer en de dierfiguren) die onder verschillende onderverdelingen worden ingedeeld. Met het assortiment wordt voorzien in een behoefte of kan een bepaalde activiteit worden uitgevoerd (spelen). Op grond van indelingsregel 3b vindt indeling plaats naar het goed waaraan het assortiment zijn wezenlijk karakter ontleent, indien dit kan worden bepaald. Naar het oordeel van de rechtbank ontlenen de goederen hun wezenlijk karakter aan de dierfiguren, waarmee kinderen kunnen spelen door ze in een kamer in de koffer te zetten, te verplaatsen of gewoon in de hand te nemen om met diverse dierfiguren en/of meer kinderen met dierfiguren te spelen. De koffer vervult in het assortiment een ondergeschikte rol, namelijk als decor en verblijfplaats van de dierfiguren.
14. Het gelijk over de indeling is aan eiseres. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.”

6.Beoordeling van het geschil

6.1.
Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de
aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken. Post 9503 luidt:
“Driewielers, autopeds, pedaalauto’s en dergelijk speelgoed op wielen; poppenwagens; poppen;
ander speelgoed; modellen op schaal en dergelijke modellen voor ontspanning, ook indien bewegend; puzzels van alle soorten” (cursivering Hof).
Uit deze bewoordingen volgt dat post 9503 niet enkel betrekking heeft op speelgoed, maar ook op modellen op schaal en op puzzels. In de GN-onderverdelingen welke voorafgaan aan GN-onderverdeling 9503 00 70 (ander speelgoed, aangeboden in assortimenten of in stellen) worden zowel producten genoemd die kwalificeren als speelgoed, als producten die niet kunnen worden aangemerkt als speelgoed. Tot de laatstgenoemde categorie behoren de GN-onderverdelingen 9503 00 30 (elektrische treinen, daaronder begrepen rails, signalen en ander toebehoren; zelfbouwmodellen op schaal, ook indien bewegend), 9503 00 61 (puzzels van hout) en 9503 00 69 (puzzels van andere materialen).
Het Hof gaat er daarom van uit dat de wetgever, met de term “ander speelgoed” in GN-onderverdeling 9503 00 70 aansluit bij de term “ander speelgoed” in de bewoordingen van de GS-post. Het Hof gaat er tevens van uit dat de wetgever geen andere rangorde heeft willen aanbrengen dan die welke volgt uit de GS-post en met name niet tussen GN-onderverdeling 9503 00 70 en de daaraan voorafgaande GN-onderverdelingen. Hier van uitgaande overweegt het Hof het volgende.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de dierfiguren, zonder koffertje, met toepassing van indelingsregel 1 en 6 dienen te worden ingedeeld in GN-onderverdeling 9503 00 49, als “speelgoed, zijnde nabootsingen van dieren of van niet-menselijke wezens (niet opgevuld)”. Het Hof zal zich hierbij aansluiten, omdat dit standpunt blijk geeft van een juiste rechtsopvatting en gesteund wordt door de feiten zoals hiervoor omschreven. Producten van GN-onderverdeling 9503 00 49 kwalificeren in de bewoordingen van post 9503 als “ander speelgoed”, zo volgt ook uit de GS-toelichting (zie 4.3). De dierfiguren kunnen daarom, anders dan belanghebbende heeft betoogd, in beginsel deel uit maken van een assortiment als bedoeld in GN-onderverdeling 9503 00 70.
6.3.
Uit de bewoordingen van GN-onderverdeling 9503 00 70 volgt dat de dierfiguren enerzijds en het koffertje anderzijds tezamen een ‘assortiment’ kunnen vormen als genoemd in GN-onderverdeling 9503 00 70, doch enkel indien komt vast te staan dat ook het koffertje in de bewoordingen van post 9503 als “ander speelgoed” dient te worden gekwalificeerd. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
6.3.1.
Het Hof stelt voorop dat bij de indeling van het koffertje geen doorslaggevende betekenis toekomt aan aantekening 1 op hoofdstuk 42 (zie 4.7), waarin is bepaald dat dit hoofdstuk geen artikelen bedoeld bij hoofdstuk 95 omvat, en evenmin aan aantekening 1 op hoofdstuk 95 (zie 4.2), waarin is bepaald dat dit hoofdstuk geen bergingsmiddelen bedoeld bij post 4202 omvat. Dergelijke aantekeningen zijn slechts een vingerwijzing van de wetgever dat goederen die onder het ene hoofdstuk worden ingedeeld niet onder het andere hoofdstuk vallen. Van een uitsluiting of voorrangsregel is geen sprake (vgl. HvJ EU, 6 september 2012, zaak C‑524/11, Lowlands Design Holding BV, punt 29), nog daargelaten dat – zo dit anders zou zijn – genoemde aantekeningen elkaar over en weer zouden uitsluiten.
6.3.2.
De rechtbank heeft ter zake van de indeling van het koffertje als volgt overwogen:
“(…) Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de koffer, gelet op zijn objectieve kenmerken en eigenschappen, moet worden aangemerkt als speelgoed van post 9503. De koffer is niet ontworpen of bedoeld om de dierfiguren in op te bergen of te vervoeren, maar vormt een onderdeel van het vermaak. (…)”
Het Hof volgt de rechtbank hierin. Op basis van de tussen partijen vaststaande objectieve kenmerken en eigenschappen (zie 2.1 onder 3, tweede alinea) en de in het dossier aanwezige kopie van een folder kan worden vastgesteld dat in het diepe deel van het koffertje met tussenschotjes ruimten zijn gecreëerd, welke zijn voorzien van verschillende achtergronden (prints), alsof de ruimten (kamertjes) zijn behangen. Daarmee is het koffertje onmiskenbaar geschikt en bestemd om mee te spelen, hetgeen mede blijkt uit de vermelding “Pets play & stay in their special carry case” op de verpakking. De kleurige opdruk aan de buitenzijde draagt naar ’s Hofs oordeel ook bij aan het karakter van speelgoed. Nu sprake is van speelgoed, maar dit speelgoed niet specifiek wordt genoemd in post 9503, is sprake van “ander speelgoed” als bedoeld in de bewoordingen van deze post. Het koffertje dient te worden ingedeeld in GN-onderverdeling 9503 0095 of 9503 0099, naar gelang het materiaal waarvan het is vervaardigd.
6.4.
Nu zowel de dierfiguren als het koffertje als “ander speelgoed” kwalificeren, dient te worden nagegaan of zij tezamen een assortiment vormen in de zin van GN-onderverdeling 9503 0070. Vooropgesteld zij in dit verband dat het begip ‘assortimenten’ in genoemde GN-onderverdeling niet dezelfde betekenis heeft als datzelfde begrip in indelingsregel 3 b (vgl. ‘Richtsnoeren voor de indeling in de gecombineerde nomenclatuur van goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein’, Pb 2013/C 105/1). Uit de GN-toelichting op onderverdeling 9503 0070 (zie 4.5) volgt dat 'assortimenten' van deze onderverdeling bestaan uit twee of meer verschillende soorten artikelen (hoofdzakelijk voor amusement), aangeboden in dezelfde verpakking voor de kleinhandel zonder herverpakking. Het onderwerpelijke product, bestaande uit het koffertje met daarin zeven dierfiguren, voldoet aan deze voorwaarden en dient daarom met toepassing van indelingsregel 1 en 6 te worden ingedeeld in post 9503, GN-onderverdeling 9503 70 00, als ander ‘speelgoed, aangeboden in assortimenten’. Aan toepassing van indelingsregel 3 b of de daaraan gerelateerde aantekening 4 op hoofdstuk 95 (zie 4.4) wordt daarom niet toegekomen.
6.5.
Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat het koffertje met toepassing van indelingsregel 5 a dient te worden ingedeeld onder dezelfde post als de dierfiguren. Voor toepassing van regel 5 a dient sprake te zijn van een bergingsmiddel, speciaal gevormd of ingericht voor het opbergen van een bepaald artikel of van een stel of assortiment van artikelen. In de GS-toelichting op deze indelingsregel (zie 4.8) is verduidelijkt dat een bergingsmiddel speciaal is gevormd of ingericht in vorenbedoelde zin, indien het zodanig is ingericht dat de artikelen waarvoor het bestemd is er precies in passen. Aan deze voorwaarde is in casu niet voldaan, reeds omdat sprake is van eenvoudige rechthoekige vakken en niet van uitsparingen die overeenkomen met de vormen van de dierfiguren. Indelingsregel 5 a mist daarom toepassing.
Slotsom
6.6.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep van de inspecteur gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

7.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, A. Bijlsma en
E.M. Vrouwenvelder, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 24 november 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.