ECLI:NL:GHAMS:2016:4838
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- J.L. Bruinsma
- J.W. Moors
- J.H. Wesselink
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van recidivegevaar en voorlopige hechtenis in drugszaken
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in Albanië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2016, die zijn gevangenhouding beval. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder de akte van de griffier en het ambtsedig proces-verbaal van 9 maart 2016, waarin ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn geformuleerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakt van een groep die zich op georganiseerde wijze bezighoudt met de verspreiding van verdovende middelen. Dit leidde tot de conclusie dat er recidivegevaar aanwezig is, vooral omdat er geen legale inkomstenbronnen zijn aangetoond.
Het hof heeft het verzoek van de verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. De rechters oordeelden dat het vluchtgevaar en recidivegevaar niet konden worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden, en dat de aangeboden borgsom niet voldoende was om de risico's te mitigeren. De beslissing van het hof was om het beroep tegen de beschikking van de rechtbank af te wijzen, evenals het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze uitspraak benadrukt de ernst van de beschuldigingen en de noodzaak van voorlopige hechtenis in gevallen van georganiseerde drugshandel.