ECLI:NL:GHAMS:2016:4741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
23-005157-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende schuldheling, verlaten plaats ongeval en gevaarlijk rijgedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2015. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in Marokko in 1997, die wordt beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder schuldheling van een autosleutel en een auto, het verlaten van de plaats van een verkeersongeval, en gevaarlijk rijgedrag. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van goederen uit een woning en het verwerven van een (reserve) autosleutel, terwijl de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen door misdrijf verkregen waren. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 juli 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de Citroën C3 heeft bestuurd en dat er DNA-materiaal van de verdachte op de bestuurdersairbag is aangetroffen. De verdachte heeft wisselende en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd over zijn rol en de omstandigheden van het ongeval. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uren. Daarnaast is hem een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van twee maanden. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

parketnummer: 23-005157-15
datum uitspraak: 21 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 13‑650121‑15 en 13-684043-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 1 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2]) heeft weggenomen
- een PlayStation (merk Sony, type 3) en/of
- een portable-computer (merk Hewlett Packard) en/of
- een fotocamera (merk Sony) en/of
- een (reserve) autosleutel (kenteken [kenteken 1]) en/of
- een geldbedrag van 55 euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een raam aan/van voornoemde woning en/of door middel van inklimming via voornoemd raam in voornoemde woning.
1. subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (reserve) autosleutel (kenteken [kenteken 1]) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
1. meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk een (reserve) autosleutel (kenteken [kenteken 1]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader anders dan door misdrijf, te weten als vinder en/of houder, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.
2 primair:
hij op of omstreeks 10 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een (personen)auto (kenteken [kenteken 1]) en/of
- een (Chinese) fonduepan en/of
- een of meer cd(’s) en/of
- een oortelefoontje en/of
- een amrbandje,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot het gebruik, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet is/zijn/was/waren gerechtigd.
2 subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 januari 2015 tot en met 12 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (personen)auto (kenteken [kenteken 1]) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
3:
hij, op of omstreeks 12 januari 2015, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam, in elk geval in Nederland, op/aan de Sumatrastraat (ter hoogte van perceel 158 C), op of omstreeks 23.20 uur de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 3] en/of [bedrijf 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]) schade was toegebracht.
4:
hij op of omstreeks 12 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Sumatrastraat, komende uit de richting van de Insulindeweg en gaande in de richting van het Ambonplein,
- met een (te) hoge snelheid en/of met onverminderde vaart over een of meer aldaar aanwezige verkeersdrempel(s) heeft gereden en/of met de onderzijde van voornoemd voertuig een of meer verkeersdrempel(s) heeft geraakt, waardoor er op dat moment een vonkenregen ontstond en/of
- ( vervolgens) ter hoogte van de kruising met het Ambonplein, met een (te) hoge snelheid en/of zonder vaart te verminderen naar links is afgeslagen en/of waarbij voornoemd voertuig de bocht te ruim is ingegaan en/of
- waardoor voornoemd voertuig een of meerdere geparkeerde (personen)auto’s (kenteken [kenteken 2] en/of [kenteken 3]) en/of (bak)fiets heeft geraakt en/of waardoor voornoemde (personen)auto’s (kenteken [kenteken 2] en/of [kenteken 3]) en/of (bak)fiets (vervolgens) elkaar hebben geraakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op voornoemde weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op voornoemde weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen zonder twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de Citroën C3 heeft bestuurd. Van op de bestuurdersairbag aangetroffen celmateriaal is een volledig DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte.
Getuige [slachtoffer 4] zag twee jongens uit de Citroën stappen. Getuige [slachtoffer 5] zag twee personen wegrennen. Ook verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen twee personen bij de Citroën wegrennen.
De verdachte heeft verklaard dat de auto drie inzittenden had en dat hij links achterin zat, waarvandaan hij via het linkervoorportier de auto heeft verlaten. In eerste aanleg wist de verdachte niet te vertellen of het een driedeurs- of een vijfdeursauto betrof. In hoger beroep verklaarde hij wel dat de auto achterportieren had. Dat de verdachte de auto desondanks via de voorzijde zou hebben verlaten is op zijn minst onlogisch te noemen. Waarom hij van zijn – naar eigen zeggen – plaats links achterin via het linkervoorportier de auto zou hebben verlaten, heeft de verdachte in eerste aanleg niet kunnen verklaren. In hoger beroep verklaarde de verdachte dat zijn portier niet open ging. Al met al heeft hij wisselende en naar het oordeel van het hof ongeloofwaardige verklaringen afgelegd over de manier waarop hij de auto heeft verlaten.
Van de twee personen die volgens de verdachte met hem in de auto zaten, heeft hij geen gegevens willen verstrekken, zodat zijn verklaring niet te verifiëren is. Voorts heeft de verdachte verklaard dat [naam] niet één van de inzittenden was. Van op de passagiersairbag aangetroffen celmateriaal is echter een volledig DNA‑profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van [naam]. Daaruit leidt het hof af dat verdachtes verklaring ook in zoverre volstrekt ongeloofwaardig is.
Gelet op al het voorgaande stelt het hof de verklaringen van de verdachte over het aantal inzittenden en over zijn positie in de auto als ongeloofwaardig terzijde.
Mede gelet op de hiervoor weergegeven vaststelling dat het de verdachte was die als bestuurder van de Citroën C3 fungeerde, acht het hof de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd over zijn (gebrek aan) wetenschap omtrent de herkomst van deze auto onaannemelijk. De verdachte bestuurde, terwijl hij zeventien jaar oud was en niet over een rijbewijs beschikte, een auto waarvan vaststaat dat die niet van hem was. Uit deze gegevens, in combinatie met de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen – namelijk het met hoge snelheid van de als zodanig herkenbare politieauto wegrijden en proberen te ontkomen op een wijze die voor hemzelf en anderen aanzienlijke risico’s met zich bracht – volgt dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de autosleutel en de auto op zijn minst redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op 12 januari 2015 te Amsterdam een autosleutel, kenteken [kenteken 1] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2 subsidiair:
hij op 12 januari 2015 te Amsterdam een personenauto, kenteken [kenteken 1], voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
3:
hij op 12 januari 2015, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam, op de Sumatrastraat, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander schade was toegebracht.
4:
hij op 12 januari 2015 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, de Sumatrastraat, komende uit de richting van de Insulindeweg en gaande in de richting van het Ambonplein,
- met een hoge snelheid en met onverminderde vaart over aldaar aanwezige verkeersdrempels heeft gereden en met de onderzijde van voornoemd voertuig verkeersdrempels heeft geraakt, waardoor er op dat moment een vonkenregen ontstond en
- vervolgens ter hoogte van de kruising met het Ambonplein, met een te hoge snelheid naar links is afgeslagen, waarbij voornoemd voertuig de bocht te ruim is ingegaan en
- waardoor voornoemd voertuig meerdere geparkeerde auto’s en/of een bakfiets heeft geraakt, waardoor voornoemde auto’s en/of bakfiets vervolgens elkaar hebben geraakt,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op voornoemde weg werd veroorzaakt en het verkeer op voornoemde weg kon worden gehinderd.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
telkens:
schuldheling.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, met aftrek, waarvan 1 maand voorwaardelijk, onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij Reclassering Nederland en behandeling bij De Waag en voor het onder 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft als bestuurder in een auto gereden, terwijl hij ten minste had moeten vermoeden dat zowel de autosleutel als de auto van misdrijf afkomstig waren. Terwijl de verdachte deze auto bestuurde, beschikte hij niet over een rijbewijs. De verdachte heeft op de vlucht voor de politie zodanig gevaarlijk gereden, dat zijn rijgedrag tot een verkeersongeval heeft geleid waarbij niet alleen de auto waarin hij reed zwaar is beschadigd, maar ook enkele geparkeerde voertuigen flinke schade hebben opgelopen. Dat het gevaarlijke verkeersgedrag van de verdachte niet tot ernstig lichamelijk letsel heeft geleid is een gelukkige omstandigheid die niet aan zijn handelen is te danken.
De verdachte heeft de eigenaren van de auto waarin hij reed en die van de voertuigen die hij heeft geraakt forse materiële schade en veel hinder bezorgd. Bovendien heeft de verdachte door na het ongeval weg te rennen getracht zijn verantwoordelijkheid voor het ongeval en de daarbij ontstane schade te ontlopen. Ook nadien heeft de verdachte tot in hoger beroep geweigerd openheid van zaken te geven en in enige vorm verantwoording voor zijn handelen af te leggen.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 26 februari 2016.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juni 2016 is hij eerder ter zake van onder meer schuldheling veroordeeld.
Gelet op de ernst van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde, voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit voornoemd rapport en uit de ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2016 door een vertegenwoordiger van Jeugdbescherming Regio Amsterdam gegeven toelichting, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.
Voor de onder 4 bewezen verklaarde overtreding is naar het oordeel van het hof een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de aard en ernst van deze overtreding zal het hof de verdachte tevens een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering, die naar ’s hofs oordeel onvoldoende is onderbouwd, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.373,22. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 62, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2014 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie (voor zover daarvan bij beschikking van 24 april 2014 niet reeds de tenuitvoerlegging is gelast) voor de duur van 8 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
1 (één) maand,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen te melden bij Reclassering Nederland, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.373,22 (zesduizend driehonderddrieënzeventig euro en tweeëntwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 3], ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.373,22 (zesduizend driehonderddrieënzeventig euro en tweeëntwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2014, parketnummer 13-684043-14, te weten van
jeugddetentievoor de duur van
8 (acht) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. C.P.M. Cleiren, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juli 2016.
Mr. C.P.M. Cleiren is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.