ECLI:NL:GHAMS:2016:4739

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
23-005227-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake brandstichting in jongerencentrum met verweren over herkenning en rol verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1997, was betrokken bij een brandstichting in een jongerencentrum in Haarlem op 31 december 2013. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het gerechtshof heeft het vonnis vernietigd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld na een eerdere bevestiging van het vonnis door het hof. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het hof voor herbehandeling. Tijdens de zitting heeft het hof de beelden van de beveiligingscamera's bekeken, waarop de verdachte herkenbaar was. De herkenning door verschillende verbalisanten werd als voldoende betrouwbaar beschouwd, ondanks de ontkenning van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen als toeschouwer aanwezig was, maar actief betrokken bij de brandstichting. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar werd wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan brandstichting. Het hof legde een jeugddetentie van vijf maanden op, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 150 uren. De ernst van de feiten en de gevolgen voor de gemeenschap werden zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

parketnummer: 23-005227-15
datum uitspraak: 21 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 september 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 15‑870451-14 en 23-003892-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1].

Procesgang

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het primair tenlastegelegde veroordeeld.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 12 maart 2015 het vonnis bevestigd.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 15 december 2015 het arrest van het hof vernietigd en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 31 december 2013 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/op het dak en/of in de afvoerpijp en/of in de afzuiginstallatie van/in jongerencentrum ‘[naam]’, in elk geval een pand gevestigd aan de [adres 2], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (op het dak van ‘[naam]’) toen aldaar opzettelijk een of meer vuurpijl(en) en/of een lap textiel en/of andere brandbare stoffen, aangestoken, althans in aanraking gebracht met open vuur en of (vervolgens) die vuurpijlen en/of lap textiel en/of die andere brandende stoffen door een of meer gaten in het dak en/of in een of meerdere afvoerbuizen naar beneden gegooid (terwijl zij daarbij een brandversnellend middel hebben gebruikt) ten gevolge waarvan een [groot] deel van dat pand en/of de in dat pand aanwezige inventaris waaronder [onder meer] keukenapparatuur en/of computers en/of een muziekinstallatie en/of meubels geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de genoemde) en/of andere (in dat pand aanwezige) goederen en/of (andere delen van) het pand en/of omringende bomen/struiken/bosschages en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 31 december 2013 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/ op het dak en/of in de afvoerpijp en/of in de afzuiginstallatie van/in jongerencentrum ‘[naam]’, in elk geval een pand gevestigd aan de [adres 2], immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een of meer van) zijn/hun mededader(s) (op het dak van ‘[naam]’) toen aldaar opzettelijk een of meer vuurpijl(en) en/of een lap textiel en/of andere brandbare stoffen, aangestoken, althans in aanraking gebracht met open vuur en of (vervolgens) die vuurpijlen en/of lap textiel en/of die andere brandende stoffen door een of meer gaten in het dak en/of in een of meerdere afvoerbuizen naar beneden gegooid (terwijl hij/zij daarbij een brandversnellend middel heeft/hebben gebruikt) ten gevolge waarvan een [groot] deel van dat pand en/of de in dat pand aanwezige inventaris waaronder [onder meer] keukenapparatuur en/of computers en/of een muziekinstallatie en/of meubels geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de genoemde) en/of andere (in dat pand aanwezige) goederen en/of (andere delen van) het pand en/of omringende bomen/struiken/bosschages en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was bij het plegen van welk vorenomschreven hij verdachte toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer van zijn/hun mededader(s) te vergezellen naar dat jongerencentrum en/of hem/hen te helpen van het dak van dat jongerencentrum te klimmen en/of op de uitkijk te staan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

Het hof heeft bij het bekijken van de beelden van de beveiligingscamera een gelijkenis gezien tussen de persoon die daarop te zien is, aangeduid als NNman4, en de verdachte. Het hof heeft voorts waargenomen dat de beelden van zodanige kwaliteit en aard zijn dat daarop van deze persoon onder meer postuur, gelaatstrekken, haarlijn en profiel van het gezicht waarneembaar zijn. De herkenningen in het dossier, door meerdere verbalisanten en een medewerker van de organisatie die het jongerencentrum in beheer heeft, bevatten zoveel onderscheidende aspecten en zijn zo talrijk dat het naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk is nader biometrisch onderzoek te laten doen.
Bij het voorgaande komt nog dat tegenover de herkenningen slechts de enkele ontkenning van de verdachte staat, zonder enige contra-indicaties voor zijn aanwezigheid ter plaatse of zijn herkenning als NNman4. Deze herkenningen zijn gedaan door personen die de verdachte kenden, zowel van gezicht als van naam. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard de verdachte zeer regelmatig op straat te zien. Verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard de verdachte uit meerdere verhoorsituaties te kennen. De verbalisanten noemen verscheidene onderscheidende aspecten op basis waarvan zij de verdachte herkennen. Dat een andere verbalisant naar aanleiding van het bekijken van de beelden blijkbaar niet is overgegaan tot het opstellen van een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot herkenning van de verdachte kan niet afdoen aan deze gemotiveerde herkenningen door verbalisanten die de verdachte goed kenden. Naar het oordeel van het hof staat vast dat NNman4 de verdachte is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte, ook als hij NNman4 is, niet als medeplichtige kan worden aangemerkt.
Vanaf het begin van de handelingen die tot de brand hebben geleid tot het moment dat de brand daadwerkelijk is uitgebroken heeft de verdachte deel uitgemaakt van de groep personen die actief betrokken was bij het stichten van de brand. Hij maakte deel uit van een groep personen die actief was op het moment dat vuurwerk en flessen wasbenzine op het dak werden gegooid. Vervolgens heeft hij, samen met een ander lid van de groep, een van de groepsleden van het dak geholpen. Daarna zijn lichtflitsen zichtbaar, afkomstig van het dak.
Ook toen even later iets brandends werd overhandigd aan degene die even daarvoor via de regenpijp omhoog was geklommen, bleef de verdachte vanaf geringe afstand toekijken en naar het dak wijzen. Nadat vervolgens op het dak handelingen werden verricht, waar vervolgens lichtflitsen zichtbaar zijn, heeft hij degene die deze handelingen blijkbaar had verricht snel van het dak geholpen. Dan rent hij samen met die persoon en de anderen weg. Enkele seconden later wordt het belang van dat snelle ontkomen duidelijk, als een beeldvullende flits zichtbaar is.
Kernverwijt bij medeplichtigheid is het bevorderen, vergemakkelijken en/of mogelijk maken van een door een ander begaan misdrijf. Daarbij komt dat de aard van het delict brandstichting een samenstel van handelingen veronderstelt om het uiteindelijke resultaat te bewerkstelligen. De verdachte is niet slechts als toeschouwer aanwezig geweest, maar is actief betrokken geweest bij dat proces van brandstichting. De verdachte heeft door zijn handelen de randvoorwaarden voor het plegen van het strafbare feit geschapen. Dat het andere leden van de groep zijn geweest die op het dak zijn geklommen en daar daadwerkelijk de brand hebben doen ontstaan doet niet af aan het belang van verdachtes bijdrage aan deze brandstichting.
Aan de suggestie van de raadsman dat de verdachte geen zicht zou hebben gehad op hetgeen zich op het dak afspeelde en aldus niet had kunnen weten dat daar brand werd gesticht, gaat het hof voorbij. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte vanuit zijn positie wel degelijk voldoende zicht gehad op de handelingen die de groep bij het jongerencentrum heeft verricht en de voorwerpen waarmee deze handelingen werden verricht om te weten dat het om brandstichting ging. Deze voorwerpen zijn op de camerabeelden waar te nemen en bevinden zich op bepaalde momenten zichtbaar ook in het blikveld van de verdachte.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen leidt het hof dan ook af dat de verdachte minst genomen in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de brandstichting door anderen en dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij deze brandstichting.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op 31 december 2013 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk brand heeft/hebben gesticht op het dak en/of in de afvoerpijp en/of in de afzuiginstallatie van jongerencentrum ‘[naam]’, gevestigd aan [adres 2], immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer van zijn/hun mededaders toen aldaar opzettelijk vuurwerk en/of een lap textiel en/of andere brandbare stoffen aangestoken en vervolgens dat vuurwerk en/of die lap textiel en/of die andere brandende stoffen door een of meer gaten in het dak en/of in een of meerdere afvoerbuizen naar beneden gegooid, terwijl hij/zij daarbij een brandversnellend middel heeft/hebben gebruikt, ten gevolge waarvan een groot deel van dat pand en de in dat pand aanwezige inventaris geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
bij het plegen van welk vorenomschrevene hij verdachte toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer van zijn/hun mededaders te vergezellen naar dat jongerencentrum en hem/hen te helpen van het dak van dat jongerencentrum te klimmen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is behulpzaam geweest bij de brandstichting in het jongerencentrum. Die brand die daarop is gevolgd heeft het pand en de inboedel vrijwel volledig verwoest en heeft voor enkele tonnen schade veroorzaakt. Dat is extra schrijnend omdat het jongerencentrum was gefinancierd met gemeenschapsgeld. Het gaat om een zeer ernstig feit, waarvan de gevolgen des te kwalijker zijn nu de jongeren uit de buurt, die het veelal minder breed hebben, niet meer kunnen profiteren van het jongerencentrum en de activiteiten die daar werden aangeboden. Deze ene groep jongens, onder wie de verdachte, heeft het voor een veel grotere groep jongeren verpest. De brandstichting heeft dan ook tot grote verontwaardiging in de buurt geleid.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op enkele oudere rapporten betreffende de verdachte, waaronder een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 april 2014, een brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 augustus 2014 en een psychologisch rapport van 12 juni 2014, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte weigerde mee te werken aan de actualisatie van het Raadsrapport en aan het psychologisch onderzoek. Voorts heeft het hof acht geslagen op de ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2016 door een vertegenwoordiger van Stichting Bedrijf en Samenleving Haarlem gegeven toelichting omtrent de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juni 2016 is hij eerder ter zake van een misdrijf veroordeeld.
Gelet daarop en op de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur in combinatie met een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 48, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 oktober 2013 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
4 (vier) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 oktober 2013, parketnummer 23-003892-13, te weten van:
een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. C.P.M. Cleiren, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juli 2016.
Mr. C.P.M. Cleiren is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.