ECLI:NL:GHAMS:2016:4670

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
23-002922-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake fietsendiefstal met uitzondering van strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2014. De verdachte, geboren in Marokko in 1983 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor fietsendiefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 300,- subsidiair 6 dagen hechtenis, waarvan € 100,- subsidiair 2 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, gezien de omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet meer in Nederland verblijft. De raadsman steunde deze vordering.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te zien van het opleggen van een straf of maatregel. De fietsendiefstal is een hinderlijk feit dat financiële schade en hinder voor de benadeelde veroorzaakt. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar concludeerde dat deze niet voldoende waren om van strafoplegging af te zien. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft uiteindelijk besloten om een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen, met de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

parketnummer: 23-002922-14
datum uitspraak: 27 oktober 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-075475-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1983,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof de voetnoot die op pagina 3 van de aantekening van het mondeling vonnis is opgenomen schrapt.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 300,- subsidiair 6 dagen hechtenis, waarvan € 100,- subsidiair 2 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, omdat de verdachte niet eerder is veroordeeld, deze zich niet meer in Nederland bevindt en de executie van een straf in verband met dat laatste bewerkelijk zal worden. De raadsman heeft het hof verzocht tot dezelfde afdoening van de zaak te komen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich aan een fietsendiefstal schuldig gemaakt. Dit is een bijzonder hinderlijk feit, dat financiële schade en hinder voor de benadeelde veroorzaakt.
Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman ziet het hof geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een straf of maatregel. Bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte die daartoe nopen zijn gesteld noch gebleken, terwijl met een dergelijke afdoening strafdoelen als generale preventie en normbevestiging in deze zaak te zeer in het gedrang zouden komen.
In de weinig royale inkomenspositie van de verdachte wordt aanleiding gevonden om een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,- (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 oktober 2016.
[......]
.