In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2014. De verdachte, geboren in Marokko in 1983 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor fietsendiefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 300,- subsidiair 6 dagen hechtenis, waarvan € 100,- subsidiair 2 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, gezien de omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet meer in Nederland verblijft. De raadsman steunde deze vordering.
Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te zien van het opleggen van een straf of maatregel. De fietsendiefstal is een hinderlijk feit dat financiële schade en hinder voor de benadeelde veroorzaakt. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar concludeerde dat deze niet voldoende waren om van strafoplegging af te zien. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft uiteindelijk besloten om een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen, met de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.