ECLI:NL:GHAMS:2016:4664

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
23-000085-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van ruiten van een auto en woning, niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van ruiten van een woning en een auto in Zandvoort op 12 oktober 2014. De tenlastelegging bestond uit twee punten: het vernielen van een ruit van een woning toebehorende aan een bedrijf en het vernielen van een ruit van een geparkeerde auto, toebehorende aan een slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, maar heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van het onder 2 ten laste gelegde feit, omdat het slachtoffer de moeder van de verdachte is en er geen klacht van haar kant in het dossier aanwezig was.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De strafoplegging is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft in overweging genomen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar dat er in de afgelopen zes maanden geen nieuwe misdrijven zijn gepleegd. Hierdoor is besloten om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zonder dat er een straatverbod als bijzondere voorwaarde nodig was. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-000085-15
datum uitspraak: 27 oktober 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 december 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-222782-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 oktober 2014 in de gemeente Zandvoort opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruit(en) van een woning gelegen aan de [adres 2] aldaar, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar met een koffertje, althans met een (hard) voorwerp, op/tegen die ruit(en) te slaan en/of een fles wijn en/of een bierblikje, althans een of meer (hard(e)) voorwerp(en), tegen die ruit(en) te gooien of te werpen;
2.
hij op of omstreeks 12 oktober 2014 in de gemeente Zandvoort opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto (merk Fiat, type Panda), die stond geparkeerd op of nabij de [adres 2] aldaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar met een koffertje, althans met een (hard) voorwerp, op die ruit te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het hof zal, zoals bepleit door de raadsman, het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging. Daartoe is het volgende redengevend.
Aan de verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij opzettelijk en wederrechtelijk goederen, toebehorende aan een ander, namelijk aan [slachtoffer], heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, hetgeen als misdrijf strafbaar is gesteld in artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Vast staat dat [slachtoffer] de moeder van de verdachte is.
Op grond van het ingevolge artikel 353 Sr mede op het misdrijf van artikel 350, eerste lid, Sr toepasselijke artikel 316, tweede lid, Sr heeft, indien de dader de bloed- of aanverwant in de rechte linie is van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, de vervolging, voor zover het de dader betreft, alleen plaats op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
In het dossier bevindt zich geen klacht [slachtoffer]. Ook overigens is het hof niet gebleken van haar wens tot vervolging van de verdachte.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 oktober 2014 in de gemeente Zandvoort opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan de [adres 2] aldaar, toebehorende aan [bedrijf], heeft vernield door toen en daar met een koffertje tegen die ruit te slaan.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken waarvan vier voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich niet zal bevinden in de [adres 2] te Zandvoort of een andere straat waar aangeefster [naam] woonachtig is.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op agressieve wijze een ruit ingeslagen van de woning waarin zijn ex-partner [naam] en hun beider zoon woonden en op dat moment ook aanwezig waren. Door aldus de handelen heeft de verdachte zijn voormalige partner en hun zoon angst aangejaagd en gevoelens van onveiligheid bezorgd. Bovendien heeft verdachte door zijn handelen inbreuk gemaakt op het eigendom van een ander.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 oktober 2016 is hij eerder ter zake van een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld en overigens ook voor een reeks aan andersoortige misdrijven. Dit wordt in zijn nadeel gewogen. Mede om die reden wordt een vrijheidsstraf van vier weken in beginsel passend geacht. Nu de verdachte, voor zover het hof bekend, de afgelopen 6 maanden geen misdrijven heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen, waarmee een eerder patroon (voorlopig) tot een halt lijkt te zijn gekomen, zal het hof deze straf deels in voorwaardelijke vorm opleggen.
Aangezien het hof de verdachte niet zal veroordelen voor het onder 2 ten laste gelegde, komt het hof tot een lagere strafoplegging dan door de advocaat-generaal geëist.
Vanwege de tijd die sinds het incident is verstreken en aangezien niet is gebleken dat er zich sindsdien nog problemen hebben voorgedaan tussen de verdachte en [naam], acht het hof het niet noodzakelijk om de naleving van een straatverbod als bijzondere voorwaarde te stellen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.M. Kengen en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 oktober 2016.
[.......]