In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1982, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een deur van een bouwkeet, toebehorende aan een ander. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 2 oktober 2014, waarbij de verdachte zou hebben getrokken aan de deur, waardoor deze beschadigd raakte. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 oktober 2016 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de deur had vernield, en dat het mogelijk was dat een derde partij de schade had veroorzaakt. Het hof heeft echter de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen en vastgesteld dat de verdachte met kracht aan de deur had getrokken, wat leidde tot de schade. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de vernieling. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft een gevangenisstraf van één week opgelegd, die voorwaardelijk is. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.