Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.ABN AMRO BANK N.V.,
ABN AMRO LEVENSVERZEKERING N.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“(…) Gezien inkomen van mw na overl. dhr resteert een max mogelijke hyp van EUR 31/m. De hyp is na overl. dhr nog (EUR 622/m -46m-227=) EUR 349/m. Ik adviseer een aanv. orv ohlv dhr te sluiten van (EUR 349/m-31/m=)EUR 318/m. Deze zou tot pens. datum moeten lopen en mag lin/ann dalend zijn gezien ook opbouw van verm. plaatsvindt tot pens.(…)”
3.Beoordeling
grieven 1 tot en met 4, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen,richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat verzekering 2 aldus moet worden uitgelegd dat bij overlijden van [appellant sub 1] aanspraak bestaat op een eenmalige uitkering waarvan de hoogte is vastgelegd in het schema van polisbijlage 1.
grieven 5 tot en met 10zijn vanuit verschillende invalshoeken gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de bank bij het opstellen van het PFP en het op basis daarvan verstrekte advies niet is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar jegens [appellanten] rustende (zorg)verplichtingen.
Daarnaast betoogt de bank dat [appellanten] geen schade lijden, nu het beoogde netto inkomen voor [appellante sub 2] na overlijden van [appellant sub 1] nog gerealiseerd kan worden. Tot slot hebben [appellanten] deels eigen schuld aan het ontstaan van hun gestelde schade, omdat zij de gegevens in het PFP niet hebben gecontroleerd en na 2009 nog grote bedragen aan de Praktijk B.V. hebben onttrokken.
grieven 5 en 6 bestrijden [appellanten]de juistheid van de door de rechtbank aangelegde beoordelingsmaatstaf.
grief 10komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de bank niet kan worden verweten dat zij onvoldoende heeft uitgelegd dat verzekering 2 geen aanspraak gaf op een jaarlijkse uitkering, maar dat daarmee slechts een eenmalig bedrag verzekerd was. Deze grief slaagt niet. Nog daargelaten dat de bank stelt dat zij [appellanten] wel degelijk heeft gewezen op het feit dat verzekering 2 aanspraak gaf op een jaarlijks dalende eenmalige uitkering, is het hof van oordeel dat, zoals hiervoor onder 3.8 ten aanzien van verzekeraar is overwogen, uit het aanvraagformulier/de offerte zonder meer volgt dat een gelijkmatig dalende verzekering werd afgesloten. Onder die omstandigheden hoefde de bank niet te verwachten dat daarover bij [appellanten] onduidelijkheid zou kunnen bestaan en kan de bank niet worden verweten dat zij dat niet voldoende duidelijk heeft uitgelegd.