ECLI:NL:GHAMS:2016:4516

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
15/00776
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van een harpsluiting in het douanerecht: deel of ander werk van ijzer of staal?

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 november 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de indeling van een harpsluiting onder de juiste goederencode in het douanerecht. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had eerder een bindende tariefinlichting (BTI) afgegeven, waarbij de harpsluiting was ingedeeld onder goederencode 7326 90 98. De belanghebbende, [X] B.V., was van mening dat de harpsluiting als deel van een hijsinrichting onder goederencode 8431 moest worden ingedeeld.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de harpsluiting niet als deel van een hijsinrichting kon worden aangemerkt, omdat de werking van de hijsinrichting niet afhankelijk is van de aanwezigheid van de harpsluiting. De rechtbank stelde vast dat de harpsluiting, hoewel bestemd voor gebruik met hijsinrichtingen, niet onmisbaar is voor hun werking. Dit oordeel werd door het Hof bevestigd. Het Hof benadrukte dat voor de indeling van goederen in de douanerechten de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product bepalend zijn, en dat de bestemming van het product niet relevant is voor de indeling.

Het Hof concludeerde dat de harpsluiting, op basis van de vastgestelde feiten en de relevante jurisprudentie, terecht was ingedeeld onder goederencode 7326 90 98 als een ander werk van ijzer of staal. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 15/00776
15 november 2016
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. B.A. Kalshoven,
tegen de uitspraak van 8 september 2015 in de zaak met kenmerk HAA 14/4442 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 17 juni 2014 een bindende tariefinlichting (hierna: BTI) verstrekt tot indeling van het in geding zijnde product onder goederencode 7326 90 98.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak van 3 oktober 2014 het bezwaar tegen die indeling afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 8 september 2015 het beroep daartegen ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 oktober 2015 en gemotiveerd bij brief van 10 november 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 augustus 2016 een pleitnota met bijlagen ingediend, welke in kopie aan de inspecteur is verzonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur telkens zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ – de volgende feiten vastgesteld.
“Eiseres fabriceert en levert een groot assortiment van ketting- en staaldraad accessoires.
Eiseres heeft op 14 maart 2014 een bti aangevraagd voor het product, dat in de aanvraag – onder meer – als volgt is omschreven:
“De “ [productaanduiding] ” (hierna: [product] ) wordt gebruikt als eindstuk of toebehoren van de stalen kabels van hijs- en heftoestellen, -machines en -apparatuur voor het heffen (of hijsen) en verplaatsen van goederen.
De [producten] worden veel gebruikt in situaties waarbij niet-axiaal wordt gehesen en waarbij de veilige werking en het functioneren van hijstoestellen, -machines en -apparaten voorop staat.
De [product] bestaat uit een viertal componenten: een beugel, een bout, een moer en een splitpen. Al deze componenten zijn geheel vervaardigd van hoogwaardig staal (Grade 6) door middel van smeden, machinale bewerking en veredeling van het staal.
(…)
De [product] is in diverse afmetingen te leveren, van klein (diameter materiaal 7 mm en een werkbelasting van 0,5 ton) tot groot (diameter materiaal 75 mm en een werkbelasting van 85 ton). De [producten] met een werkbelasting van 2 ton en meer kunnen worden geleverd met een DNV certificaat.
(…)”
In de aanvraag verzoekt eiseres om indeling van de harpsluiting onder goederencode
8431 10 00 00.
Op 17 juni 2014 heeft verweerder aan eiseres een bti afgegeven voor de harpsluiting. De harpsluiting is als volgt omschreven:
“Een zogenoemde harpsluiting met een moerbout met onder meer de volgende kenmerken eigenschappen:
- vervaardigd van hoogwaardig staal;
- bestaande uit de componenten: een beugel, een bout, een moer en een splitpen;
- een diameter van 7 mm tot 75 mm;
- een werkbelasting van 0,5 ton tot 85 ton.”
Bij de motivering voor de indeling staat het volgende vermeld:
“De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 3 op afdeling XV en de tekst van de GN codes 7326, 7326 90 en 7326 90 98.”
Verweerder heeft de harpsluiting ingedeeld onder goederencode 7326 90 98.
2.2.
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft geoordeeld dat de harpsluiting niet is aan te merken als deel van een hijsinrichting (8431) en moet worden ingedeeld als een ander werk van ijzer of staal (7326 90 98) en dat de BTI op goede gronden is afgegeven. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“1. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en postonderverdelingen en de aantekeningen op de afdelingen of de hoofdstukken. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ), dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de post zijn omschreven. De door de Commissie vastgestelde toelichtingen op de GN en de in het kader van de Werelddouaneorganisatie uitgewerkte toelichtingen op het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (GS) zijn, hoewel rechtens niet bindend, belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten.
2. De rechtbank stelt vast dat de harpsluiting, gelet op de kenmerken en eigenschappen, in beginsel moet worden aangemerkt als een ander werk van ijzer of staal van goederencode 7326 90 98 van de GN. Dit is evenwel anders indien wordt voldaan aan aantekening 2, onderdeel b, op Afdeling XVI en de harpsluiting kan worden aangemerkt als deel van een hijsinrichting, in welk geval zij als zodanig onder post 8431 van de GN moet worden ingedeeld.
3. Voor de indeling die eiseres voorstaat is het noodzakelijk dat het product kan worden aangemerkt als een deel van een hijsinrichting als bedoeld in post 8425. Het HvJ heeft in de arresten van 19 oktober 2000, C-339/98 (Peacock) en van 7 februari 2002,
C-276/00 (Turbon International) over de draagwijdte van het begrip “delen” ter zake van GN-post 8473 voor de indeling van inktcartridges voor een printer, erop gewezen dat het begrip “delen” de aanwezigheid impliceert van een geheel voor de werking waarvan deze delen onmisbaar zijn en het niet voldoende is dat wordt aangetoond dat de machine of het apparaat zonder dat artikel niet de functie kan vervullen waarvoor het is bestemd, doch dient eveneens te worden aangetoond dat de mechanische of elektronische werking van die machine of dat apparaat afhangt van de aanwezigheid van dat artikel. Het HvJ heeft in het arrest van 16 juni 2011, C-152/10 (Unomedical), herhaald wat onder het begrip “delen” moet worden verstaan en geoordeeld dat de betekenis hiervan ook heeft te gelden voor een andere tariefpost.
Bovenstaande jurisprudentie acht de rechtbank ook van toepassing in dit geschil over het begrip “delen” van tariefpost 8431.
4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat de harpsluiting wat betreft type, afmeting en werkbelasting is afgestemd op de lading die verplaatst moet worden en niet op de hijsinrichting, waarmee de verplaatsing wordt uitgevoerd. Een harpsluiting dient ertoe om de desbetreffende lading stabiel en veilig vast te maken voor verplaatsing met behulp van een hijsinrichting. De werking van een harpsluiting kan worden vergeleken met een strop, die wordt aangelegd om een last goederen om die met behulp van een hijsinrichting te verplaatsen.
5. Uitgaande van het hiervoor overwogene en hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de werking van de hijsinrichting afhangt van de aanwezigheid van de harpsluiting. De harpsluiting is dan ook niet onmisbaar voor de werking van de hijsinrichting, hetgeen wordt bevestigd door het feit dat een assortiment aan hijssluitingen (onder andere: een strop of een haak) al naar gelang de kenmerken van de te verplaatsen lading en het doel van de verplaatsing kan worden gebruikt. Bij afwezigheid van de harpsluiting kan de machine heffen en hijsen.
De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de IDR-toelichting bij post 8431 waarin haken voor hijskabels en hijskettingen worden uitgezonderd van indeling onder post 8431.
6. Gelet op de onder 3 genoemde jurisprudentie van het HvJ en het vorenoverwogene volgt dat de harpsluiting niet is aan te merken als deel van een hijsinrichting.
7. De stelling van eiseres, althans zo begrijpt de rechtbank eiseres, dat gelet op het feit dat de harpsluiting uitsluitend voor hijsinrichtingen is bestemd, de harpsluiting dient te worden aangemerkt als deel, faalt. De bestemming is niet relevant voor de kwalificatie als deel of toebehoren in de zin van de GN, vgl. het arrest van het HvJ van 19 juli 2012, C-336/11 (Rohm & Haas Electronic Materials CMP Europe GmbH), punt 39.
8. De stelling van eiseres dat een (veiligheids)certificaat noodzakelijk is voor het functioneren van een hijsinrichting en slechts wordt verkregen voor de combinatie van harpsluiting en hijsinrichting is voor de indeling in de GN niet relevant, omdat het verkrijgen van een (veiligheids)certificaat wordt beoordeeld aan de hand van andere criteria dan die voor de indeling in de GN gelden. Dat de harpsluiting van hoogwaardig staal is gefabriceerd is voor de indeling evenmin relevant.
9. Eiseres heeft nog gewezen op het arrest van het HvJ van 12 december 2013,
C-450/12 (HARK GmbH & Co KG Kamin- und Kachelofenbau). In dat arrest heeft het HvJ in punt 36 overwogen:
“De GN bevat geen definitie van het begrip „delen” in de zin van GN-post 7321. Niettemin volgt uit de rechtspraak die het Hof heeft ontwikkeld binnen de context van de hoofdstukken 84 en 85 van afdeling XVI en van hoofdstuk 90 van afdeling XVIII van de GN, dat het begrip „delen” de aanwezigheid impliceert van een geheel, voor de werking waarvan deze delen noodzakelijk zijn (zie met name arresten van 15 februari 2007, RUMA, C‑183/06, Jurispr. blz. I‑1559, punt 31; 16 juni 2011 Unomedical, C‑152/10, Jurispr. blz. I‑5433, punt 29, en reeds aangehaald arrest Rohm & Haas Electronic Materials CMP Europe e.a., punt 34). Uit die rechtspraak volgt dat om een artikel te kunnen doen vallen onder de „delen”, in de zin van bovengenoemde hoofdstukken, het niet voldoende is dat wordt aangetoond dat de machine of het apparaat zonder dat artikel niet de functie kan vervullen waarvoor het is bestemd, doch dient eveneens te worden aangetoond dat de mechanische of elektronische werking van die machine of dat apparaat afhangt van de aanwezigheid van dat artikel (zie in die zin arrest van 7 februari 2002, Turbon International, C‑276/00, Jurispr. blz. I‑1389, punt 30, en reeds aangehaald arrest Rohm & Haas Electronic Materials CMP Europe e.a., punt 35). Bovendien moet aantekening 2, sub a, op afdeling XV van de GN in aanmerking worden genomen, die preciseert dat waar, inter alia, in post 7321 „delen” worden genoemd, zulks niet slaat op „delen voor algemeen gebruik”.
Vervolgens heeft het HvJ overwogen dat in het belang van een coherente en uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief het begrip „delen”, in de zin van GN-post 7321, dezelfde definitie dient te krijgen als die welke voortvloeit uit de in punt 36 van het onderhavige arrest genoemde en ten aanzien van andere hoofdstukken van de GN gewezen rechtspraak. Gelet op de feitelijke vaststellingen van de verwijzende rechter stelt het HvJ vervolgens vast dat een buisbochtstuk van een kachel onmisbaar is voor de werking van de kachel en dan ook moet worden aangemerkt als een deel van de kachel.
10. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar overweging 4 van deze uitspraak dat het onder overweging 9 van deze uitspraak genoemde arrest eiseres niet helpt omdat de harpsluiting is afgestemd op de lading die verplaatst moet worden en niet onmisbaar is voor de werking van de hijsinrichting, anders dan in het arrest Hark, waarin het buisbochtstuk onmisbaar is voor de werking van de kachel.”

4.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de ‘[productaanduiding]’ (hierna: de harpsluiting) moet worden ingedeeld onder post 8431, als een deel van een hijsinrichting (standpunt belanghebbende), of onder post 7326, als een ander werk van ijzer of staal (standpunt inspecteur).

5.Relevante wettelijke bepalingen

5.1.
De van belang zijnde GS-posten, goederencodes, aantekeningen en toelichtingen van de Internationale Douaneraad (IDR) luiden achtereenvolgens als volgt:
7326Andere werken van ijzer of van staal:
(…)
7326 90 – andere:
(…)
– – andere werken van ijzer of staal:
(…)
7326 90 98 – – – andere
(…)
8425Takels; lieren (windassen) en kaapstanders; dommekrachten en vijzels:
(…)
8431Delen waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor de machines of toestellen bedoeld bij de posten 8425 tot en met 8430:
8431 10 00 – van machines of toestellen bedoeld bij post 8425
5.2.
Aantekening 2 op afdeling XVI waarvan Hoofdstuk 84 deel uitmaakt, luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
2. Behoudens het bepaalde in aantekening 1 op deze afdeling en in de aantekeningen 1 op de hoofdstukken 84 en 85, worden delen van machines (andere dan delen van artikelen bedoeld bij post 84.84, 85.44, 85.45, 85.46 of 85.47) ingedeeld met inachtneming van de volgende regels:
a. (…);
b. delen, andere dan die bedoeld onder a) hiervoor, waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor een bepaalde machine of voor verschillende onder eenzelfde post vallende machines (met inbegrip van die bedoeld bij post 84.79 of 85.43), worden ingedeeld onder de post waaronder die machine of die machines vallen of onder een der posten 84.09, 84.31, 84.48, 84.66, 84.73, 85.03, 85.22, 85.29 of 85.38 naar gelang van het geval; delen die hoofdzakelijk worden gebruikt zowel voor de goederen bedoeld bij post 85.17 als voor die bedoeld bij de posten 85.25 tot en met 85.28, worden echter ingedeeld onder post 85.17;
c. (…)”
5.3.
De toelichting IDR bij post 8431 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

1 Toelichting IDR
“(…)
Kabels en kettingen, voorzien van toebehoren (bijvoorbeeld bevestigingsbeugels, ringen, haken of veerhaken), worden ingedeeld met de machines waarvoor ze zijn bestemd, mits ze daarmee worden aangeboden. Indien afzonderlijk aangeboden worden zij echter ingedeeld in afdeling XV (in de regel post 73.12 of 73.15). Kabels en kettingen zonder evenbedoeld toebehoren en aangeboden op rollen worden eveneens ingedeeld in afdeling XV, zelfs indien ze in afgepaste lengten worden aangeboden met de machines (lieren, kabelbanen, vervoerkabels, installaties met kabeltractie, draglines, graafmachines, enz.) waarvoor ze bestemd zijn.
Verder zijn van post 84.31 uitgezonderd:
(…)
f. haken voor hijskabels en -kettingen (post 73.25 of 73.26);
(…)”

6.Beoordeling van het geschil

6.1.
Het Hof stelt – gelijk de rechtbank – voorop dat voor de indeling wettelijk bepalend zijn de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken.
6.2.
Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) dat, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de post zijn omschreven (vgl. arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 2016, gevoegde zaken Toorank Productions B.V., C-532/14 en C-533/14, ECLI:EU:C:2016:377, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
6.3.
Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie dat het woord “deel” de aanwezigheid impliceert van een geheel, voor de werking waarvan het noodzakelijk is, alsmede dat, om een artikel te kunnen kwalificeren als “deel”, het niet voldoende is dat wordt aangetoond dat de machine of het apparaat zonder dat artikel niet de functie kan vervullen waarvoor het is bestemd, doch eveneens dient te worden aangetoond dat de mechanische of elektronische werking van die machine of dat apparaat afhangt van de aanwezigheid van dat artikel. Voorts is van belang dat het Hof van Justitie aan het begrip “delen” in het belang van een coherente en uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief één enkele definitie heeft willen geven die geldt voor alle hoofdstukken van de GN (zie HvJ 12 december 2013, HARK GmbH, C-450/12, ECLI:EU:C:2013:824, punten 36 en 37, en de daar genoemde jurisprudentie).
6.4.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de harpsluiting is afgestemd op de hijsinrichting en niet op de lading. Het Hof verwerpt deze stelling, aangezien zij onvoldoende steun vindt in de gedingstukken en in hetgeen ter zitting is aangevoerd. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de harpsluiting ertoe dient om de desbetreffende lading stabiel en veilig vast te maken aan de hijskabel en dat zij in verband daarmee wat betreft type, afmeting en werkbelasting is afgestemd op de lading die verplaatst moet worden, en niet op de hijsinrichting waarmee de verplaatsing wordt uitgevoerd. Bovendien kan de hijsinrichting ook met andere hijssluitingen dan een harpsluiting functioneren, bijvoorbeeld met een strop of met een haak.
6.5.
Als ‘mechanische of elektronische werking’ van de hijsinrichting heeft, gelet op de in 6.3 genoemde jurisprudentie, te gelden de hijs- of hefbeweging die de inrichting maakt. Gelet op het vorenoverwogene kan niet worden geoordeeld dat de werking van de hijsinrichting afhangt van de aanwezigheid van een harpsluiting, zodat die sluiting niet als deel van de hijsinrichting kan worden ingedeeld.
6.6.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de certificering van de hijsinrichting niet relevant is voor de indeling van de harpsluiting in de GN, alsmede dat de bestemming van de harpsluiting niet relevant is voor de kwalificatie als deel in de zin van de GN. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen ander licht op de zaak.
6.7.
Nu indeling als deel niet mogelijk is, dient de onderhavige harpsluiting naar aard en samenstelling te worden ingedeeld. Zulks leidt met toepassing van de indelingsregels 1 en 6 tot indeling in post 7326, onder goederencode 7326 90 98.
6.8.
Daar indeling naar aard en samenstelling mogelijk is (zie 6.7) dient de subsidiaire stelling van belanghebbende, dat op grond van de ‘inherente bestemming’ van het artikel toch indeling als ‘deel’ dient plaats te vinden, te worden verworpen. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt immers dat de bestemming van een artikel slechts een relevant criterium is indien de indeling niet reeds uitsluitend op basis van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product kan worden verricht (zie in die zin arrest HvJ 16 december 2010, Skoma-Lux s.r.o, C-339/09, punt 47 en HvJ 16 december 1976, Industriemetall LUMA, 38/76, Jurispr. blz. 2027, punt 7.)
Slotsom
6.9.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

7.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten.

8.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en E.M. Vrouwenvelder, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 15 november 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.