ECLI:NL:GHAMS:2016:4502

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
R000074-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van forfaitaire kosten in hoger beroep op verzoekschrift ex artikel 591a Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. Het verzoekschrift was ingediend door een appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E. El Assrouti, met het verzoek om een vergoeding uit 's Rijks kas voor kosten die zijn gemaakt bij het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank had het verzoek eerder afgewezen, omdat de zaak was geëindigd met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, waardoor volgens de rechtbank geen recht op vergoeding bestond op grond van artikel 591a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant op 14 februari 2014 was aangehouden op verdenking van het medeplegen van straatroof, maar dat deze zaak later was geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. De appellant was vervolgens in een andere zaak schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Het hof oordeelde dat er in dit geval sprake was van twee verschillende zaken, en dat de voeging van deze zaken geen rechtsgevolgen had voor de vergoeding van kosten.

Het hof heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een vergoeding van € 550,00 voor de gemaakte kosten. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de appellant is in het gelijk gesteld. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarbij de voorzitter mr. J.L. Bruinsma de tenuitvoerlegging van de beschikking heeft bevolen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000074-16/ (591a Sv)
Proces-verbaalnummer strafzaak: 2014039740
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2015 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. E. El Assrouti,
Postjesweg 142, 1061 AX Amsterdam.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van kosten ten behoeve van het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoekschrift en het gelijktijdig ingediende verzoekschrift op de voet van artikel 89 Sv ten bedrage van € 280,00 (zonder mondelinge behandeling) dan wel € 550,00 (met mondelinge behandeling), zijnde de geldende standaardbedragen.

2.Procesverloop

De raadkamer van de rechtbank Amsterdam heeft het verzochte afgewezen nu de zaak is geëindigd met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, maar met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr), zodat de vergoeding op grond van artikel 591a lid 2 Sv niet mogelijk is.
Het hoger beroep is ingesteld namens verzoeker (hierna: appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer, van het onderhavige verzoekschrift en van de stukken met betrekking tot de behandeling van dit verzoek in eerste aanleg.
Het hof heeft op 14 oktober 2016 de advocaat-generaal en mr. M.M. Spooren namens de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De advocaat van appellant heeft het beroep in raadkamer toegelicht en – kort gezegd – aangevoerd dat de straatroof waarop het proces-verbaal met nummer 2014039740 betrekking heeft, nimmer deel uit heeft gemaakt van de zaak waarin uiteindelijk toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr. De feiten op de inleidende dagvaarding vormen één zaak en daar heeft de straatroof geen deel van uitgemaakt. Zij heeft hierbij gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad van 14 november 1989, NJ 1990, 274.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep.

3.Beoordeling van het verzoek

Appellant is blijkens het proces-verbaal met registratienummer 2014039740 op 14 februari 2014 aangehouden op verdenking van het medeplegen van straatroof (verder aan te duiden als: de straatroof) op diezelfde dag op de Geldersekade te Amsterdam. Hij is op 15 februari 2014 te 11:46 uur in verband met deze verdenking in verzekering gesteld. Vervolgens is appellant op 16 februari 2014 te 19:13 uur heengezonden. Het proces-verbaal is ingeboekt onder parketnummer 13/689911-14.
Tegen appellant is later in het jaar weer proces-verbaal opgemaakt, onder nummer 2014255133, dit keer ter zake van de verdenking van vandalisme en verzet bij aanhouding (verder aan te duiden als: het vandalisme), beide gepleegd op 17 oktober 2014. Dit proces-verbaal is ingeboekt onder parketnummer 13/689913-14.
Beide zaken zijn vervolgens door de officier van justitie op 30 december 2014 bij elkaar gevoegd en verdergegaan onder het oudste parketnummer, namelijk 13/689911-14.
De straatroof is vervolgens geseponeerd wegens gebrek aan bewijs (sepotcode 02). Uit een zich in het dossier bevindend e-mail bericht van de officier van justitie blijkt dat deze beslissing al was genomen vóórdat beide zaken zijn gevoegd. Gelet daarop diende die voeging geen enkel doel (meer) en moet deze als een administratieve vergissing worden aangemerkt. De sepotbeslissing is verzoeker bij brief van 22 april 2015 meegedeeld.
Op 10 februari 2015 is beslist dat appellant zou worden gedagvaard ter zake van de verdenking van vandalisme. Deze dagvaarding heeft op 26 maart 2015 haar beslag gekregen. In de daarop volgende strafzaak is verzoeker, zo begrijpt het hof, schuldig verklaard zonder oplegging van straf als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het resultaat van vorenstaande administratieve en andere handelingen is dat er thans sprake is van twee zaken met hetzelfde parketnummer: één is geëindigd in sepot en de ander in een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Ook volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is er in dit geval sprake van twee zaken. Onder “zaak” als bedoeld in artikel 258, eerste lid, Sv moet immers worden verstaan “al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had”. De inleidende dagvaarding bepaalt daarbij a priori de grenzen van het rechtsgeding. Daarop kwam de reeds geseponeerde straatroof niet voor. Er is in dit geval weliswaar sprake geweest – kennelijk abusievelijk – van de voeging van zaken, maar die eerdere voeging heeft geen beslag gekregen in de inleidende dagvaarding.
Appellant kan dus worden ontvangen in zijn verzoek ex artikel 591a Sv, nu dit tijdig binnen drie maanden nadat de sepotbeslissing aan hem is meegedeeld is gedaan. Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toewijzing van een vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg en het in hoger beroep in raadkamer toelichten daarvan tot het daarvoor geldende forfaitaire bedrag van
€ 550,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van
€ 550,00(vijfhonderdvijftig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.L. Bruinsma, N.A. Schimmel en H.W.J. de Groot, in tegenwoordigheid van
mr. M.S. de Boer als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 11 november 2016.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Derdengelden o.v.v. Schadevergoeding [verzoeker]/20140214.
Amsterdam, 11 november 2016.
Mr. J.L. Bruinsma, voorzitter.