ECLI:NL:GHAMS:2016:444

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
200.115.738/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beroep op hardheidsclausule in Dexia Aanbod

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 23 september 2014, hebben appellanten [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter die hun beroep op de hardheidsclausule in de contractsdocumenten van het Dexia Aanbod niet heeft gehonoreerd. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in deze zaak. De appellanten hebben betoogd dat hun beroep op de hardheidsclausule niet tardief was en dat zij recht hadden op een beoordeling van hun persoonlijke situatie in het kader van de coulanceregeling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de hardheidsclausule geen onlosmakelijk onderdeel van de overeenkomst uitmaakte, maar een aparte regeling was die niet bedoeld was om de financiële gevolgen van een restschuld te verzachten. Bovendien was er een einddatum aan de aanmelding voor de hardheidsclausule verbonden, die de appellanten niet in acht hadden genomen. Het hof heeft geconcludeerd dat het beroep van de appellanten op de hardheidsclausule niet geldig was en dat hun bewijsaanbiedingen niet voldoende concreet waren om tot een ander oordeel te leiden. Het vonnis van de kantonrechter is bekrachtigd, en de appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.115.738/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 1185907 DX EXPL 10-234 (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 februari 2016
inzake

1.[appellant sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2. [appellant sub 2],
wonend te [woonplaats] , [land] ,
appellanten,
advocaat: mr. L.C.M. Jurgens te Amsterdam,
tegen
ASSET REFINANCE COMPANY B.V.,
gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens te Spijkenisse.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd en afzonderlijk [appellant sub 1] en [appellant sub 2] . Geïntimeerde wordt aangeduid als ARC.
In deze zaak heeft het hof op 30 juni 2015 een derde tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat tussenarrest verwezen.
ARC heeft een akte na tussenarrest genomen.
Vervolgens is opnieuw arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Met hun eerste grief hebben [appellanten] betoogd dat hun beroep op de in de contractsdocumenten betreffende het Dexia Aanbod vermelde hardheidsclausule door de kantonrechter ten onrechte niet is gehonoreerd.
In het tussenarrest van 23 september 2014 heeft het hof in r.o. 3.4 samengevat overwogen dat het beroep van [appellanten] op de coulanceregeling niet als tardief kan worden aangemerkt en dat alsnog op de in de toelichting op het Dexia Aanbod voorziene wijze aan de hand van vaste criteria beoordeeld dient te worden of [appellant sub 1] , gelet op zijn persoonlijke situatie, voor een oplossing op maat in aanmerking kwam. Het hof heeft ARC in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten omtrent de destijds geldende criteria en de wijze waarop getoetst dient te worden of [appellant sub 1] daaraan voldoet.
ARC heeft bij akte specifiek op de hardheidsclausule betrekking hebbende documenten in het geding gebracht, te weten het “Gegevensformulier Hardheidsclausule”, de “Dexia Hardheidsclausule Toelichting”, de “Dexia Hardheidsclausule Coulanceregeleing” en de Dexia Hardheidsclausule Overeenkomst.
2.2Uit deze documenten valt op te maken dat de hardheidsclausule niet, zoals [appellanten] in hun memorie van grieven hebben betoogd, een onlosmakelijk onderdeel van de Overeenkomst Dexia Aanbod uitmaakte, maar dat het om een daarnaast bestaande (coulance)regeling ging die apart met Dexia diende te worden overeengekomen. Het ging daarbij bovendien niet om een regeling die zag op (het verzachten van) de financiële gevolgen van het ontstaan van een restschuld, maar was bedoeld om afnemers van leaseproducten een oplossing te bieden indien zij gedurende de looptijd van hun contract(en) niet in staat waren de overeengekomen (maand)termijnen te voldoen.
Ten slotte is in de Dexia Toelichting Hardheidsclausule (blz. 6) en het Gegevensformulier Hardheidsclausule (blz. 3) onder het kopje “Geldigheidsduur Hardheidsclausule” vermeld dat de aanmelding voor een beoordeling onder de hardheidsclausule "in beginsel mogelijk (is) tot 1 januari 2008”. Ook deze coulanceregeling kende derhalve, zoals ARC heeft gesteld, wel degelijk een einddatum. [appellanten] stellen dat ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst Dexia Aanbod op 25 februari 2003 nergens was vermeld, niet in de contractdocumentatie en ook niet op internetpagina’s van Dexia of elders dat de hardheidsclausule was gebonden aan een bepaalde termijn. De genoemde documenten zijn ‘gedateerd’ maart 2003 en maakten op 25 februari 2003 nog geen deel uit van de overeenkomst Dexia Aanbod. De einddatum is “door Dexia eerst bedacht, toegevoegd, opgesteld en via o.m. internet openbaar gemaakt
, nadat[appellant sub 1] (en vele, vele andere afnemers) de overeenkomst Dexia Aanbod hadden gesloten”, aldus nog steeds [appellanten] Gezien de stand waarin de procedure zich bevond, konden [appellanten] ter betwisting van de stelling van ARC dat sprake was van een einddatum niet volstaan met de enkele ontkenning zoals hiervoor is opgenomen. Het had bijvoorbeeld op hun weg gelegen een Dexia Toelichting Hardheidclausule of Gegevensformulier Hardheidsclausule in het geding te brengen waarin geen einddatum is opgenomen. Dat betekent dat als onvoldoende betwist vast staat dat de Hardheidsclausule een einddatum bevatte. [appellanten] hebben bij conclusie van antwoord van 2 maart 2011 voor het eerst een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Voorts zijn de drie effectenleaseovereenkomsten die onderwerp van onderhavige procedure zijn respectievelijk in maart 2005, april 2005 en maart 2006 geëindigd.
2.3
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om terug te komen op hetgeen in het eerste tussenarrest onder 3.4 is overwogen met betrekking tot eventuele aanspraken die [appellant sub 1] aan de in de toelichting op het Dexia Aanbod vermelde hardheidsclausule zou kunnen ontlenen. Indien al moet worden aangenomen dat het beroep op de hardheidsclausule door [appellant sub 1] op 2 maart 2011 als een geldig verzoek om een beoordeling onder de Dexia Hardheidsclausule moet worden aangemerkt, hetgeen door ARC wordt weersproken nu [appellant sub 1] niet het voorgeschreven gegevensformulier heeft gebruikt, moet worden aangenomen dat zijn aanmelding te laat was. De regeling was bovendien niet voor een geval als het zijne bedoeld, nu de drie effectenleaseovereenkomsten (meer dan) vijf jaar voor maart 2011 waren geëindigd, zodat niet de conclusie kan worden getrokken dat sprake was van onoverkomelijke financiële problemen om de maandtermijnen van lopende leaseovereenkomsten te betalen. Dat betekent dat ook indien zijn aanmelding tijdig en op juiste wijze was gedaan, deze niet tot het ontstaan van contractuele rechten jegens Dexia en/of ARC zou hebben geleid.
2.4
Dit brengt mee dat grief I geen doel treft. In het eerste tussenarrest is reeds overwogen dat de grieven II en IV falen en dat grief III slaagt, maar niet leidt tot een andere uitkomst.
2.5
[appellanten] hebben bewijs aangeboden, maar de bewijsaanbiedingen niet betrokken op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel moeten leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
2.6
Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ARC begroot op € 1.815,- aan verschotten en op € 894,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, D.J. Oranje en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2016.