ECLI:NL:GHAMS:2016:4437

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2016
Publicatiedatum
14 november 2016
Zaaknummer
K15/0472
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot vervolging van politieambtenaren wegens politiegeweld tijdens insluitingsfouillering

Op 14 november 2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klager, vertegenwoordigd door mr. R. Pothast, een beklag indiende tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen twee politieambtenaren. Het beklag richtte zich tegen de mishandeling die de klager zou hebben ondergaan tijdens een insluitingsfouillering op 14 december 2014. De advocaat-generaal had eerder geadviseerd het beklag gegrond te verklaren en vervolging te bevelen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 6 oktober 2016 heeft de klager zijn beklag toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de beklaagden, vertegenwoordigd door mr. E.A.M. Mannheims, hun verweer voerden.

Het hof heeft de beschikbare camerabeelden en processen-verbaal bestudeerd, waaruit bleek dat de beklaagden geweld hadden toegepast tijdens de fouillering. De klager had verklaard dat hij pijn had ondervonden door een knietje en klappen in het gezicht. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de beklaagden zich schuldig hadden gemaakt aan mishandeling, en dat het maatschappelijk belang van vervolging groot was. Het hof benadrukte dat politiegeweld binnen bepaalde kaders moet blijven en dat het van belang is dat dergelijke zaken openbaar worden behandeld om het vertrouwen in de politie te waarborgen.

Uiteindelijk heeft het hof besloten het beklag toe te wijzen en de officier van justitie te bevelen om de beklaagden te vervolgen. Deze beschikking is gegeven op 14 november 2016 door de rechters P.C. Kortenhorst, M.J.G.B. Heutink en H.W.J. de Groot, in tegenwoordigheid van griffier J.K. Krijnen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van 14 november 2016 op het beklag met het rekestnummer K15/0472 van
[naam klager],
klager,
domicilie kiezende ten kantore van de gemachtigde:
mr. R. Pothast, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 12 november 2015 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen de politieambtenaren [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] (hierna: beklaagden) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 26 mei 2016 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagden te bevelen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en van het verslag heeft het hof kennis genomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal en van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 22 maart 2016. Een cd met camerabeelden maakt deel uit van het dossier.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 6 oktober 2016 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door de gemachtigde, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd. De gemachtigde heeft eveneens het woord gevoerd.
Voorts heeft het hof beklaagden, ieder afzonderlijk, in de gelegenheid gesteld op
6 oktober 2016 op een ander tijdstip te worden gehoord. Beide beklaagden zijn, daarbij ieder bijgestaan door mr. E.A.M. Mannheims, advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen en hebben het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat van beide beklaagden heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door haar aan het hof overgelegde pleitaantekeningen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.
Van de behandeling in raadkamer is proces-verbaal opgemaakt.

5.De beoordeling van het beklag

Uit het dossier komt kort samengevat het volgende naar voren
Op 14 december 2014 waren beide beklaagden betrokken bij een insluitingsfouillering van klager op het politiebureau. Een gedeelte van de ruimte waarin de fouillering plaatsvond is zichtbaar op beelden van een beveiligingscamera.
Uit die beelden komt naar voren dat op een gegeven moment een worsteling is ontstaan en dat beklaagde [politieambtenaar 2] een knietje in de richting van het kruis van klager heeft gegeven en dat door beide beklaagden met de vuist slaande bewegingen zijn gemaakt in de richting van het gezicht van klager.
Klager heeft, blijkens de aangifte, verklaard dat het knietje hem heeft geraakt en dat hij daardoor pijn ondervond. Hij is door twee klappen in het gezicht getroffen en als antwoord op de vraag of hij letsel had opgelopen heeft hij verklaard dat hij een dik oog had en een litteken in het gezicht.
Beklaagde [politieambtenaar 1] heeft in zijn verhoor op 29 april 2015 naar voren gebracht dat hij zich door de houding en agressief gedrag van klager bedreigd voelde en toen hij door klager in de hoek gedreven werd twee klappen heeft gegeven in de richting van het gezicht van klager en dat die klappen klager hebben geraakt, ergens op schouder/hoofdhoogte.
Beklaagde [politieambtenaar 2] heeft in zijn verhoor op 12 mei 2015 naar voren gebracht dat klager verbaal en fysiek aanwezig was, maar niet gewelddadig en niet meewerkte aan de fouillering. Toen hij de indruk kreeg dat zijn collega in een benauwde positie kwam en hij geschreeuw hoorde kwam er een worsteling tussen zijn collega en klager; hij heeft toen met zijn vuist een slaande beweging gemaakt in de richting van klagers hoofd of schouder.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft te beoordelen of deze zaak met een gerede kans op een veroordeling aan de strafrechter kan worden voorgelegd; indien het antwoord op die vraag bevestigend is, heeft het hof te beoordelen of er voldoende maatschappelijk belang is om het Openbaar Ministerie daartoe bevel te geven.
Mishandeling bestaat in het opzettelijk toebrengen van lichaamspijn of lichamelijk letsel. Het opzettelijk benadelen van de gezondheid is hieraan gelijkgesteld. Het veroorzaakt zijn van letsel, pijn of schade voor de gezondheid vormt een voorwaarde voor strafbaarheid.
Naar het oordeel van het hof is het niet onmogelijk dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen op basis van de hiervoor kort weergegeven inhoud van het dossier tot de conclusie komt dat klager getroffen is door (vuist)slagen op het lichaam en in het gezicht door beide beklaagden, of een van hen, en dat hem een knietje is gegeven door een van de beklaagden en dat daarmee is voldaan aan de vereisten voor bewezenverklaring van mishandeling.
Het hof overweegt daarbij dat het voor de politie géén aangeleerde techniek is om verzet te breken door vuistslagen in het gezicht te geven en dat in het hiervoor aangehaalde rapport van de Ombudsman als hoofregel is vermeld dat het slaan op kwetsbare lichaamsdelen zoals het hoofd of het kruis in beginsel niet is geoorloofd omdat het ernstig letsel tot gevolg kan hebben.
Onder omstandigheden kan gebruik van geweld dat als mishandeling gekwalificeerd kan worden echter gerechtvaardigd zijn. Dat is niet alleen het geval als, bijvoorbeeld, sprake is van noodweer, de noodzakelijk verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar ook als de politie haar taak niet anders kan uitvoeren dan door de toepassing van geweld. Op grond van artikel 7 van de Politiewet 2012 is een politieambtenaar immers bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. De uitoefening van deze bevoegdheid dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
In dit geval gaat het om door de politie toegepast geweld in verband met een insluitingsfouillering, gebaseerd op artikel 9 lid 4 van de Politiewet 2012. Een dergelijke fouillering kan worden toegepast in het belang van de veiligheid van de ingeslotene en de veiligheid van anderen. Ingevolge artikel 28 van de Ambtsinstructie onderzoekt de ambtenaar de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.
Als de strafrechter tot het oordeel zou komen dat het op klager toegepaste geweld als mishandeling moet worden aangemerkt, ligt de vraag voor of het op klager toegepaste geweld is gebleven binnen de hiervoor genoemde kaders. Daarbij zal de proportionaliteit en de subsidiariteit van dat handelen moeten worden beoordeeld tegen de achtergrond van het doel van de insluitingsfouillering en de waardering van het gedrag van klager.
Het is bij uitstek de strafrechter die in staat geacht kan worden te oordelen over de vragen met betrekking tot het bewijs van feiten, de relevante omstandigheden waaronder feiten zich hebben voorgedaan en over aanwijzingen, dan wel redenen om een en ander in onderling verband en samenhang beschouwende, al dan niet te laten resulteren in schuldigverklaring of strafoplegging.
Met betrekking tot de vraag of strafvervolging aangewezen is, overweegt het hof dat het van groot maatschappelijk belang is dat als politiegeweld moet worden toegepast, de uitoefening daarvan blijft binnen hiervoor aangehaalde kaders. Als dat in dit geval niet zo zou zijn, gaat het om een ernstig feit, ook omdat binnen de muren van het politiebureau onrechtmatig inbreuk zou zijn gemaakt op de lichamelijke integriteit van klager. De ervaring leert dat dergelijke feiten voor slachtoffers traumatisch zijn en dat het vertrouwen in de integriteit van de politie niet alleen bij betrokkene, of andere mensen die in aanraking komen met de politie, maar ook in breed maatschappelijk verband ernstig kan worden aangetast.
Het hof overweegt verder dat in deze zaak niets naar voren is gekomen van enige betrokkenheid van klager bij de tuchtrechtelijke procedure, al was het maar dat hem bericht over de afloop daarvan was gezonden. Hoewel daar misschien goede redenen voor kunnen zijn, moet bedacht worden dat daarmee een mogelijkheid om aan klager, of zelfs publiekelijk, verantwoording af te leggen ontbrak.
Evenals de advocaat-generaal is het hof daarom van oordeel dat op grond van het maatschappelijk belang afdoening door de strafrechter – die in alle openbaarheid feiten en omstandigheden kan wegen en bepalen of een, en zo ja, welke, strafrechtelijke sanctie passend is – in dit geval geboden is. Als het tot strafoplegging zou komen, zou rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van beklaagden, waaronder de hun opgelegde disciplinaire sanctie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het beklag toewijzen en zal als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof beveelt de officier van justitie te Amsterdam om [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] te vervolgen ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
14 november 2016 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en
H.W.J. de Groot, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.