ECLI:NL:GHAMS:2016:4391

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
23-000004-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in een jeugdzaak betreffende poging tot woninginbraak en oplichting via internet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2015. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van poging tot woninginbraak en oplichting door het aanbieden van e-tickets via internet. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: de poging tot woninginbraak op 21 mei 2015 te Uithoorn en de oplichting van meerdere slachtoffers in de periode van 10 oktober 2014 tot en met 3 november 2014. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 september 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de poging tot woninginbraak, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan de oplichting, waarbij hij zich voordeed als een bonafide verkoper van e-tickets en gebruik maakte van valse identiteiten en Facebookprofielen om slachtoffers te misleiden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren en 40 dagen jeugddetentie, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd met betrekking tot toezicht door de reclassering. Daarnaast zijn vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen.

Uitspraak

parketnummer: 23-000004-16
datum uitspraak: 6 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 13‑669093‑15 en 13-684749-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 21 mei 2015 omstreeks 2:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd te Uithoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan perceel [adres 2]) heeft weggenomen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van één of meer slot(en) en/of ra(a)m(en) en/of een bovenlicht van voornoemde woning en/of door middel van inklimming en/of door middel van een valse sleutel;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 21 mei 2015 omstreeks 2:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd te Uithoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan perceel [adres 2]) weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of met een valse sleutel, met één of meer van zijn mededader(s) naar voornoemde woning is gegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- één of meer slot(en) en/of ra(a)m(en) en/of een bovenlicht van voornoemde woning heeft/hebben opengebroken en/of geforceerd en/of door middel van een valse sleutel een deur van die woning heeft/hebben geopend en/of
- (vervolgens) in voornoemde woning naar binnen is/zijn gegaan en/of
- (vervolgens) voornoemde woning heeft/hebben doorzocht en/of
- één of meer goed(eren) op de overloop heeft/hebben gesorteerd en/of (klaar)gezet;
2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 oktober 2014 tot en met 3 november 2014 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of één of meer andere(n) (procesverbaal- nummer 2014311041-6) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - een of meer valse na(a)m(en) te weten [naam 1] en/of [naam 2] aangenomen en/of een of meer valse Facebookaccounts aangemaakt en/of gebruikt op naam van [naam 1] en/of [naam 2] en/of een of meer paspoort(foto's) gebruikt/gestuurd van [naam 1] en/of [naam 2] en/of valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als verkoper/bezitter van één of meer e-tickets, waardoor [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of één of meer andere(n) (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en bespreking van de voorwaardelijk gedane verzoeken
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde omdat geen sprake is van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof oordeelt anders en overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de aangiften van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] blijkt dat de persoon die aan hen e-tickets heeft verkocht en deze vervolgens niet heeft geleverd in beide gevallen gebruik maakte van een Facebookaccount op de naam [naam 2], dat deze persoon het bankrekeningnummer [rekeningnummer] opgaf met als naam van de rekeninghouder [naam 2] en dat deze persoon hen in het bezit stelde van een foto van een paspoort op naam van [naam 2].
Uit de aangiften van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] blijkt dat de persoon die aan hen e-tickets heeft verkocht en deze vervolgens niet heeft geleverd in beide gevallen gebruik maakte van een Facebookaccount op de naam [naam 1] en dat deze persoon het bankrekeningnummer [rekeningnummer] opgaf met als naam van de rekeninghouder [naam 1] of [naam 1].
Uit het overzicht meldingen dat deel uitmaakt van het dossier blijkt dat melder [slachtoffer 6] (overzicht meldingen p. 1) geld voor niet geleverde e-tickets op rekeningnummer [rekeningnummer] heeft overgemaakt, waarbij de verkoper wederom gebruikmaakte van de naam [naam 2] en van een Facebookaccount op die naam. Voorts blijkt dat melder [slachtoffer 7] (overzicht meldingen p. 4) geld voor niet geleverde e‑tickets op rekeningnummer [rekeningnummer] heeft overgemaakt, waarbij de verkoper wederom gebruikmaakte van de naam [naam 1] en van een Facebookaccount op die naam.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het bankrekeningnummer [rekeningnummer] op zijn naam staat en dat hij de enige is die een pasje heeft voor die rekening. Dat pasje is bij hem in gebruik en de verdachte is de enige die over het saldo van deze bankrekening kon beschikken.
De enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als bonafide verkoper die in staat en voornemens is de bij hem gekochte en aan hem vooruitbetaalde goederen te leveren levert niet het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht op. De gedragingen van de verdachte in de onderhavige zaak omvatten echter meer dan het enkele zich voordoen als een bonafide verkoper. De verdachte heeft gehandeld volgens een tevoren bedachte bedrieglijke werkwijze, die erop was gericht de kopers te bewegen tot afgifte van geldbedragen en op het bemoeilijken van zijn traceerbaarheid.
De verdachte heeft telkens opzettelijk foutieve normale eigennamen, Facebookprofielen en e-mailadressen gehanteerd met het doel de mogelijkheden van de gedupeerde kopers tot verhaal op de verdachte te bemoeilijken. De door de verdachte aangenomen valse hoedanigheid bestond daarmee niet louter uit het zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide verkoper, maar tevens uit het als verkoper verstrekken van onbruikbare contactgegevens aan zijn wederpartij.
Daarnaast heeft de verdachte aan enkele kopers foto’s van een paspoort op de door hem gebruikte foutieve naam verstrekt. Zowel het aanmaken en gebruiken van foutieve Facebookprofielen als het verstrekken van deze foto’s heeft kennelijk tot doel gehad bij de kopers een zodanige mate van vertrouwen te wekken dat zij daadwerkelijk tot afgifte van geldbedragen zouden overgaan hetgeen zij dan ook hebben gedaan. Ook heeft de verdachte zichzelf door het aanwenden van valse namen en Facebookprofielen moeilijker vindbaar gemaakt voor zijn wederpartijen teneinde zich aan alle civiele verhaalsmogelijkheden te onttrekken.
Naar het oordeel van het hof levert het zich op deze wijze voordoen als bonafide verkoper het aannemen van een valse hoedanigheid op in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en zijn de betrokkenen hierdoor bewogen tot afgifte van de geldbedragen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2016 zijn eerder op de regiezitting van 17 maart 2016 in de ontnemingszaak gedane verzoek tot het horen van de 48 in de appelschriftuur genoemde personen in voorwaardelijke vorm herhaald. Het hof overweegt dat dit verzoek onvoldoende is gemotiveerd, nu de verdediging te dien aanzien niet meer heeft gesteld dan dat de veroordeelde deze personen niet heeft opgelicht. Het hof is aldus van oordeel dat de noodzaak tot het horen van deze personen niet is gebleken en wijst het verzoek af.
Subsidiair heeft de raadsman in voorwaardelijke vorm het verzoek gedaan de politie nader onderzoek te laten doen naar deze 48 personen. Ook dat verzoek is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, zodat de noodzaak tot het doen van dat onderzoek evenmin is gebleken. Het hof wijst ook het subsidiaire verzoek af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op 21 mei 2015 omstreeks 2:00 uur te Uithoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan perceel [adres 2], weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 1], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van braak en inklimming, met zijn mededaders naar voornoemde woning is gegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders
- een bovenlicht van voornoemde woning hebben opengebroken en
- vervolgens in voornoemde woning naar binnen zijn gegaan en
- vervolgens voornoemde woning hebben doorzocht en
- goederen op de overloop hebben gesorteerd en klaargezet;
2:
hij op tijdstippen in de periode van 10 oktober 2014 tot en met 3 november 2014 in Nederland telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en anderen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk valse namen, te weten [naam 1] en [naam 2] aangenomen en valse Facebookaccounts gebruikt op naam van [naam 1] en [naam 2] en paspoortfoto’s gebruikt van [naam 2] en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als verkoper/bezitter van één of meer e‑tickets, waardoor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en anderen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 17 dagen, met aftrek van voorarrest. Ook heeft de rechtbank aan de verdachte de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige opgelegd voor de duur van zes maanden, bestaande uit het deelnemen aan IFA en vervolgens Cura XL en het volgen van een individuele behandeling bij de Bascule, subsidiair 1 maand jeugddetentie.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 163 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden van toezicht door Reclassering Nederland, het continueren van het contact met Top600 en het volgen van een behandeling als de reclassering dat nodig acht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich ’s nachts schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak in vereniging. De verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen van een ander en uitsluitend gehandeld uit persoonlijk financieel gewin. Woninginbraken ontnemen slachtoffers niet alleen hun gevoel van veiligheid in hun eigen huis maar bezorgen hen ook schade of overlast.
Daarnaast heeft de verdachte diverse personen opgelicht door zich via Facebook als bonafide verkoper van tickets te presenteren, koopovereenkomsten te sluiten, kopers te bewegen tot betaling van de koopsom en de tickets vervolgens niet te leveren. Oplichtingspraktijken als de onderhavige schaden het vertrouwen in eerlijke handel en verstoren de werking van een toegankelijk en populair sociaal medium als Facebook. De oplichtingen getuigen van grote brutaliteit en van egoïsme. De verdachte heeft zich ook hier uitsluitend laten leiden door persoonlijk financieel gewin en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor de betrokken kopers.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 september 2016 is hij eerder voor diefstal veroordeeld.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de volgende de verdachte betreffende rapporten:
  • een pro justitia rapport van GZ-psycholoog drs. [deskundige] van 17 juli 2015;
  • rapporten/adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming van 2 juni 2015, 19 oktober 2015, 26 mei 2016 en 13 september 2016;
  • rapporten/aanwijzingen van de William Schrikker Groep van 7 januari 2015, 24 september 2015 en 11 augustus 2016.
Voorts heeft het hof acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het opleggen van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige is naar het oordeel van het hof, gelet op de inhoud van de meest recente adviezen, niet langer opportuun. Voorts is het hof, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, van oordeel dat begeleiding vanuit de volwassenenreclassering in samenwerking met de Top600-regisseur meer aansluit op de huidige situatie van de verdachte dan begeleiding door de jeugdreclassering. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte op dit moment goed meewerkt met de Top600-aanpak. Het hof verwacht van de verdachte dat hij dit zal continueren in het kader van de op te leggen bijzondere voorwaarde in de vorm van een meldplicht bij Reclassering Nederland.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur in combinatie met een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 35,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 50,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 20 januari 2015 van de Kinderrechter in de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-684749-14 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
47 (zevenenveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
30 (dertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd zo frequent als de reclassering dit nodig acht te melden bij Reclassering Nederland te Amsterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 35,00 (vijfendertig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 35,00 (vijfendertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2015, parketnummer 13-684749-14, te weten van: taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. P.F.E. Geerlings en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 oktober 2016.
Mr. N.R.A. Meerbeek is buiten staat dit arrest te ondertekenen.