ECLI:NL:GHAMS:2016:4352

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
23-001995-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en geldboete in hennepplantage zaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlasteleggingen 2 en 3, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. De zaak betreft de teelt en het bezit van hennep, waarbij de verdachte ten laste is gelegd dat hij opzettelijk hennepplanten heeft geteeld en aanwezig heeft gehad. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor het medeplegen van hennepteelt, en heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte op 4 september 2013 in Katwijk 160 gram gedroogde hennepplantendelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdachte is hiervoor strafbaar verklaard en er is een geldboete van €300 opgelegd, te betalen in zes termijnen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de financiële situatie van de verdachte. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-001995-15
datum uitspraak: 28 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-702976-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan de orde in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 4 april 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de Jarmuiden, perceelnummer 21) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 5 hennepplanten en/of 881 moederhennepplanten en/of 13840 hennepstekken, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4:
hij op of omstreeks 04 september 2013 te Katwijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 1]) ongeveer 160 gram (gedroogde) hennep(planten)(delen), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1

Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt.
De handelingen van de verdachte zoals die uit het dossier blijken, waaronder het verkopen en afleveren van voorwerpen ten behoeve van de hennepkwekerij op de [adres 2], en het aandragen van medeverdachte [medeverdachte] als werkneemster, zouden wellicht als medeplichtigheid aan het telen van hennep kunnen worden aangemerkt, maar dit is niet ten laste gelegd.
De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
4:
hij op 4 september 2013 te Katwijk, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 1]), 160 gram gedroogde hennepplantendelen.
Hetgeen onder 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en feit 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht en een behandelplicht bij De Waag en een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 160 gram gedroogde hennepplantdelen. Hennep bevat voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 augustus 2016 is hij eerder ter zake van Opiumwetdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, gelet op het tijdsverloop, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Gelet op de financiële situatie van de verdachte legt het hof deze geldboete in zes termijnen op.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
6 (zes) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50 (vijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. W.M.C. Tilleman en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 september 2016.
Mr. F.A. Hartsuiker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[.]