ECLI:NL:GHAMS:2016:4347

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
23-002111-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake openlijk geweld door tweelingzussen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een slachtoffer op 19 februari 2015 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van geweld, waaronder duwen, schoppen, en slaan. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. Het hof heeft de bewijsoverwegingen van de kinderrechter overgenomen, maar voegde hieraan toe dat de verklaringen van getuigen consistent waren en dat de verdachte en haar tweelingzus betrokken waren bij het geweld. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte samen met haar zus het geweld had gepleegd, maar sprak haar vrij van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, met een voorwaardelijk deel van 30 dagen jeugddetentie. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die voortkwam uit het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht en begeleiding door de Jeugdbescherming.

Uitspraak

parketnummer: 23-002111-16
datum uitspraak: 22 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-094294-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 19 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten [adres 2] (ter hoogte van de Elzenhagensingel), in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het meermalen, althans eenmaal met kracht duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- meermalen, althans eenmaal met kracht schoppen/trappen tegen het been en/of
- met kracht trekken aan de haren van die [slachtoffer] en/of
- met gebalde vuisten slaan/stompen in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- meermalen, althans eenmaal schoppen/trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Bewijsoverweging

Het hof kan zich met de bewijsoverweging van de kinderrechter verenigen en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] veel op elkaar lijken. De verdediging heeft ter terechtzitting gesteld dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] een verschil in lengte en leeftijd zichtbaar is, hetgeen erop zou duiden dat [verdachte] met [medeverdachte 2] was en niet met [medeverdachte 1]. Het Hof overweegt dat het alsdan in de rede zou hebben gelegen dat de aangeefster en de getuige [getuige] over uiterlijke verschillen zouden hebben verklaard. Nu zij dit niet hebben gedaan, maar juist consistent over ‘de tweelingzussen’ hebben verklaard waarbij [getuige] voorts heeft verklaard dat tijdens het vechten werd gezegd ‘[medeverdachte 1] stop’ en dat het ene meisje bijna hetzelfde gezicht had als het andere meisje, acht het hof de verklaring van [verdachte] dat zij die dag met haar zus [medeverdachte 2] is geweest niet geloofwaardig. Het hof wil tenslotte aannemen dat de aangeefster in de aanloop naar het incident een grotere rol heeft gespeeld dan zij wil doen voorkomen, maar dit neemt niet weg dat de verdachte samen met haar tweelingzus het bewezenverklaarde geweld heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 19 februari 2015 te Amsterdam, met een ander, op de openbare weg, te weten [adres 2] (ter hoogte van de Elzenhagensingel), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en
- schoppen tegen het been en
- met kracht trekken aan de haren van die [slachtoffer] en
- met vuisten slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] en
- schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van veertig uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 736,25 subsidiair 10 dagen hechtenis met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 986,25 met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met haar tweelingzus, schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] door haar te duwen, te slaan, te schoppen en met kracht aan de haren te trekken waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn en letsel heeft ondervonden. Feiten als het onderhavige maken inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Het hof rekent het de verdachte en haar medeverdachte aan dat het geweld zich heeft afgespeeld in de nabijheid van de school van het slachtoffer. In een schoolomgeving is het van belang dat leerlingen zich daar veilig voelen en geweld draagt daar niet aan bij. Dat de verdachte en haar medeverdachte op hoog niveau de kickbokssport beoefenen en van die vaardigheden blijkbaar ook in deze situatie gebruik hebben gemaakt, rekent het hof niet in hun voordeel.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 september 2016 is zij eerder ter zake van een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in haar nadeel weegt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf voorts acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken alsmede op het Uitgebreid Advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 mei 2016. Ter terechtzitting is dit advies namens de Raad voor de Kinderbescherming door mevrouw [naam] nader toegelicht. Volgens [naam] zijn er zorgen om de verdachte en is het uitdrukkelijk van belang dat de maatregel Toezicht en Begeleiding als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd. Het hof zal dit advies volgen en acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden, met daarbij de genoemde bijzondere voorwaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.986,25 bestaande uit € 486,25 aan materiële schade en € 1.500 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 736,25. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is, samen met haar medeverdachte, tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
20 (twintig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij de Jeugdbescherming Regio Amsterdam, Overschiestraat 57 te Amsterdam, op door die instelling te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 736,25 (zevenhonderdzesendertig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 486,25 (vierhonderdzesentachtig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals haar mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan haar betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 736,25 (zevenhonderdzesendertig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 486,25 (vierhonderdzesentachtig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 september 2016.
=========================================================================
[.]