Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland inzake alimentatie en de voorwaarden van hun echtscheidingsconvenant. De man is op 24 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 april 2015, waarin werd bepaald dat hij een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 415,- per maand dient te voldoen. De man verzoekt om de alimentatieverplichting te beperken en stelt dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en verzoekt de beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 1990 zijn gehuwd en dat hun huwelijk op 18 januari 2013 is ontbonden. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. In het echtscheidingsconvenant is onder andere overeengekomen dat de vrouw geen partneralimentatie zal eisen. Het hof oordeelt dat partijen niet bewust hebben afgeweken van de wettelijke maatstaven, maar dat er sprake is van een grove miskenning daarvan. De man heeft onvoldoende aangetoond dat hij en de vrouw goed zijn voorgelicht over de wettelijke maatstaven bij het opstellen van het convenant.
Het hof herberekent de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man en komt tot de conclusie dat de man voldoende draagkracht heeft om een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te voldoen van € 431,- per maand. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, waarbij het hof de overwegingen van de rechtbank overneemt dat er sprake is van een duidelijke wanverhouding tussen de overeengekomen alimentatie en de wettelijke maatstaven.