Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[Geïntimeerde 1] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
‘retour verkoop [adres] Amsterdam’. Op deze factuur staat bij de omschrijving van de betaling tevens vermeld:
‘U toekomend honorarium € 12.122,50’. Het bedrag van de factuur, inclusief BTW belopende een bedrag van € 14.413,88, is door [G.] aan [appellant] en [K.] Makelaardij B.V. betaald.
3.Beoordeling
grieven I tot en met VI, die zich lenen voor een gezamenlijke bespreking, richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het bedrag van € 14.413,88 voor de verkoop van de panden te Amsterdam [appellant] niet toekomt. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat het hier loon betreft dat door hem in zijn hoedanigheid van executeur (in privé) is ontvangen. Volgens [appellant] , zo begrijpt het hof zijn stellingen, heeft hij de verkoop van de panden in handen gegeven van een makelaar ( [G.] ), en heeft deze makelaar op grond van afspraken met het bedrijf waarvan [appellant] aandeelhouder is ( [appellant] en [K.] Makelaardij B.V.) een derde deel van de courtage (belopende in totaal een bedrag van € 16.198,88 inclusief BTW) aan dit bedrijf betaald. Dat er feitelijk meer is betaald, heeft volgens [appellant] te maken met het feit dat [appellant] en [K.] Makelaardij B.V. nog een andere vordering op [G.] had. Deze grieven slagen. Het door [geïntimeerden] gestelde - als dat al juist is - houdt immers niet in een onderbouwing van de stelling dat [appellant] de betreffende gelden in zijn hoedanigheid van executeur als loon heeft ontvangen. [geïntimeerden] hebben verder als zodanig niet betwist dat [appellant] - in zijn hoedanigheid van executeur - ten behoeve van de verkoop van de panden een makelaar heeft kunnen en mogen inschakelen en dat een dergelijke makelaar alsdan in redelijkheid dezelfde courtage in rekening had kunnen brengen als [G.] heeft gedaan. [geïntimeerden] hebben ook niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat [appellant] de werkzaamheden waarvoor hij een vergoeding heeft ontvangen niet in zijn hoedanigheid van executeur maar in andere hoedanigheid heeft ontvangen. De enkele omstandigheid dat [appellant] - hoewel het de voorkeur zou hebben verdiend wanneer hij daaromtrent van meet af aan meer openheid had verschaft - een makelaar ( [G.] ) heeft ingeschakeld waarmee hij in de uitoefening van een bedrijf samenwerkte en dat de in rekening gebrachte courtage op grond van de tussen [appellant] en [G.] gemaakte afspraken vervolgens in die hoedanigheid voor een deel aan [appellant] ten goede is gekomen, brengt niet mee dat [appellant] daarom, zoals aan het door [geïntimeerden] gevorderde ten grondslag is gelegd, in strijd met het bepaalde in het testament van [Vader] als executeur loon zou hebben ontvangen.
grief VII(MvG, p. 8) betoogt [appellant] allereerst dat de rechtbank zijn verweer dat deze vordering van [Geïntimeerde 1] is verjaard ten onrechte heeft afgewezen. Deze grief slaagt. [appellant] heeft gesteld dat [Geïntimeerde 1] hem bij exploot van 19 december 2013 heeft gedagvaard, terwijl zij in ieder geval al na de ontvangst van de brief van 16 mei 2008 bekend was met het feit dat [appellant] haar een bedrag van € 40.000,00 moest afgeven omdat dit door [appellant] in zijn brief van die datum (productie 4 bij conclusie van antwoord) aan de orde was gesteld. In deze brief van 16 mei 2008, waarvan de ontvangst door [Geïntimeerde 1] is erkend, staat te lezen dat [appellant] volgens zijn eigen opgaven aan [Geïntimeerde 1] onder meer een bedrag van € 40.000,00 met vermelding
‘uit de kluis bewijs staat op papier’contant heeft betaald. Het hof ontleent hieraan het vermoeden dat [Geïntimeerde 1] in ieder geval op 16 mei 2008 - of zeer kort daarna - bekend is geweest met een door [appellant] gestelde betaling van een bedrag van € 40.000,00
‘uit de kluis’en dat - mits dit vermoeden juist is - haar vordering op [appellant] ter zake daarom is verjaard nu zij de verjaring als zodanig verder niet heeft betwist. Het verweer dat zij deze brief
‘nooit serieus’heeft genomen (pleitaantekeningen mr. Tienstra bij de comparitie in eerste aanleg d.d. 9 juli 2014), dan wel alleen als dreigement heeft opgevat en niet als mededeling dat zij nog een bedrag van € 40.000,00
‘tegoed zou hebben’(memorie van antwoord nr. 43) acht het hof onvoldoende om dit vermoeden als daardoor ontzenuwd aan te merken. Daargelaten dat de brief niet inhoudt dat [Geïntimeerde 1] nog een bedrag van [appellant] tegoed zou hebben, maar nu juist aanduidt dat [Geïntimeerde 1] dit bedrag al van hem zou hebben ontvangen (hetgeen veronderstelt dat daarvoor een grondslag was, in dit geval de uitvoering van de wens van [Geïntimeerde 1] overleden vader ), is voor het hof niet begrijpelijk waarom [Geïntimeerde 1] deze brief, met in beginsel verstrekkende gevolgen, niet serieus zou hebben genomen, temeer niet omdat [Geïntimeerde 1] niet (voldoende) heeft betwist dat de inhoud van deze brief, zoals [appellant] heeft gesteld, door hem ook aan derden bekend is gemaakt (nr. 32 memorie van grieven en nr. 48 memorie van antwoord). [Geïntimeerde 1] heeft dat ook niet nader toegelicht. Het hof zal [Geïntimeerde 1] in de gelegenheid stellen (tegen)bewijs tegen de voorshands aannemelijk geachte stelling dat zij op of omstreeks 16 mei 2008, in elk geval een datum voor 18 december 2008, op de hoogte was van de instructie van haar vader aan [appellant] om haar, [Geïntimeerde 1] , € 40.000,00 te betalen.