Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere geding in hoger beroep
2.Verdere beoordeling
grieven 1 en 5heeft [appellant] de toewijzing van de gederfde
grieven 2 en 6bestrijdt [appellant] de toewijzing van de vaste
“kosten voor het servicecontract voor de gokkasten ter grootte van € 238,- per maand (..) na sluiting van het pand door de politie ook niet meer [lees: hoefde] te betalen”.Als getuige heeft [Z] bevestigd dat DGT geen vaste speelautomatenvergoeding meer verschuldigd was nadat het pand, na de inval op 2 november 2007, was gesloten. Het hof heeft geen aanleiding aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen, te minder nu DGT op deze kwestie na de getuigenverhoren niet meer is ingegaan. Met betrekking tot deze post heeft DGT dan ook geen schade geleden. De grieven slagen in zoverre en de vordering zal alsnog worden afgewezen.
vierde griefin de gelegenheid gesteld om zijn stelling dat [X] € 30.000,00 ter afkoop van de overeenkomst en de - naar het hof begrijpt - speelautomatenvergoeding heeft voldaan aan [Z] als vertegenwoordiger van DGT, te bewijzen door het doen horen van getuigen.
grief 8stelt [appellant] dat de kantonrechter zijn beroep op matiging ten onrechte heeft afgewezen.
grief 9bestrijdt [appellant] , slechts onder verwijzing naar zijn overige grieven, de toewijzing van de wettelijke handelsrente. Hij vermeldt daarbij dat hij zich te dien aanzien refereert aan het oordeel van het hof. Gezien de uitkomst van het hoger beroep, faalt deze grief.
grief 10bestrijdt [appellant] ten slotte de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Het hof is van oordeel dat de proceskosten in eerste aanleg terecht ten laste van [appellant] zijn gebracht omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Deze grief faalt eveneens.