ECLI:NL:GHAMS:2016:426
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogensrecht en de toepassing van sanctie bij verzwijging van goederen
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep in een geschil over huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen na echtscheiding. De man, appellant in principaal hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen werd vastgesteld. De vrouw, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en betwist de claims van de man. De man stelt dat de vrouw opzettelijk spaargeld heeft verzwegen dat tot de gemeenschap behoort, en eist dat dit bedrag aan hem wordt toegescheiden. De vrouw betwist dit en stelt dat de rechtbank de waarde van het spaargeld onjuist heeft vastgesteld.
De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw geen nadere stukken had overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat er geen spaargeld meer op de rekening van haar zoon stond. Het hof oordeelt dat de vrouw niet opzettelijk goederen heeft verzwegen en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Daarnaast wordt de waarde van de huurinkomsten van de vrouw uit een woning niet in de verdeling betrokken, omdat deze woning niet tot de gemeenschap behoort. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 9 februari 2016.