ECLI:NL:GHAMS:2016:4202

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
23-004346-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 22 en 28 september 2010. De verdachte had de aangever, [slachtoffer], bedreigd met de dood door hem dreigende woorden toe te voegen. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de bewoordingen niet als bedreiging kunnen worden gekwalificeerd, omdat er geen redelijke vrees bij de aangever zou zijn ontstaan. Het hof heeft echter vastgesteld dat de aangever zich daadwerkelijk bedreigd voelde en dat de uitlatingen van de verdachte in de gegeven context een redelijke vrees konden opwekken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven dagen. De strafoplegging is mede beïnvloed door het tijdsverloop in de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de bewezenverklaarde feiten, die zijn gekwalificeerd als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Uitspraak

parketnummer: 23-004346-11
datum uitspraak: 20 oktober 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-676972-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 22 september 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Jongen, we gaan je afmaken. Afmaken gaan we je! [slachtoffer] jongen, we gaan, gaan we je helemaal roosteren, he. Van kop tot teen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.hij op of omstreeks 28 september 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: " [slachtoffer] , jij gaat dood. Jij krijgt een kogel door je kop.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi (voorwaardelijk) verzocht een onderzoek in te stellen naar de reden van het neerleggen van de verdediging door de vorige raadsman van de verdachte, mr. G.J. van der Meer, nadat diens verzoek tot wraking van de (destijds) behandelende kamer van het hof was afgewezen. De verdediging wil onderzocht zien of dit neerleggen van de verdediging is ingegeven door druk, uitgeoefend door derden op mr. G.J. van der Meer.
Dit verzoek dient te worden getoetst aan het noodzaakscriterium. De raadsman heeft aangegeven dat het voor de verdediging onduidelijk is waarom de vorige raadsman de verdediging heeft neergelegd. Verzoeken aan de vorige raadsman om duidelijkheid hierover zijn niet inhoudelijk beantwoord. De verdachte vermoedt dat het terugtrekken van mr. G.J. van der Meer verband houdt met druk uitgeoefend door het openbaar ministerie dan wel de Telegraaf. Concrete aanwijzingen hiervoor heeft hij echter niet. Gelet op de gegeven onderbouwing, die in de kern slechts bestaat uit vermoedens, is de noodzaak niet gebleken en wijst het hof dit (voorwaardelijk) verzoek van de raadsman af.
Bewijsverweer in hoger beroep
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de bewoordingen die de verdachte heeft geuit niet als een bedreiging kunnen worden gekwalificeerd, nu niet is gebleken dat bij [slachtoffer] op enig moment de redelijke vrees is ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De aangever [slachtoffer] heeft zowel in zijn aangifte als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich bedreigd voelde door de bewoordingen “Jongen, we gaan je afmaken. Afmaken gaan we je! [slachtoffer] jongen, we gaan je helemaal roosteren, he. Van kop tot teen” en “ [slachtoffer] , jij gaat dood. Jij krijgt een kogel door je kop”. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat hij niet uitsluit dat de verdachte zijn bedreigingen waar zou kunnen maken, mede gelet op het feit dat in zijn beleving de gedragingen van [verdachte] steeds extremer werden.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] leidt het hof af dat bij hem redelijke vrees is ontstaan dat het misdrijf waarmee door de verdachte werd gedreigd – namelijk dat hij het leven zou kunnen verliezen – ook gepleegd zou worden. Bovendien acht het hof de uitlatingen van de verdachte van dien aard en onder zodanige omstandigheden geuit dat deze in het algemeen een dergelijke vrees konden opwekken.
Aan het een en ander doet niet af, dat de verdachte [slachtoffer] op 29 september 2010 een e-mail heeft gestuurd met als onderwerp “sorry” en de mededeling: “Neem wat ik ook zei aub niet letterlijk!”, reeds omdat de ten laste gelegde bedreigingen op dat moment al waren voltooid.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.hij op 28 september 2010 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: " [slachtoffer] , jij gaat dood. Jij krijgt een kogel door je kop."

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren voorwaardelijk subsidiair 30 dagen hechtenis met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
Namens de verdachte heeft de raadsman hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft – voor het geval het hof wel tot bewezenverklaring van de feiten komt – gewezen op het enorme tijdverloop in deze zaak en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Met deze bedreigingen heeft hij bij het slachtoffer angst en een sterk gevoel van onbehagen veroorzaakt. Het hof rekent dit de verdachte aan.
De door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf is, nu de verdachte in het buitenland verblijft en zich genoodzaakt ziet niet naar Nederland terug te keren, niet uitvoerbaar. Gelet op de ernst van de bedreigingen, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en alle overige omstandigheden van het geval, waaronder de tijd, die sinds de bewezenverklaarde handelingen is verstreken en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 dagen aangewezen.
Bij de berechting van de zaak is de redelijke termijn, die ingevolge artikel 6 van het EVRM in acht moet worden genomen, overschreden, ondanks dat de lange duur van de berechting gedeeltelijk aan verzoeken van de verdediging is te wijten. Dit leidt tot een vermindering van de duur van de gevangenisstraf met 3 dagen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2016.