ECLI:NL:GHAMS:2016:417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
15/00183
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het kwarttarief voor kampeerauto's in de motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om de toepassing van het kwarttarief voor kampeerauto's in de motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende, die houder is van een personenauto, heeft op 4 februari 2014 een verzoek ingediend om toepassing van het kwarttarief, dat met terugwerkende kracht tot 15 november 2013 is toegewezen door de inspecteur. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat hij niet tijdig een verzoek had ingediend. Het Hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de inspecteur correct heeft gehandeld volgens de wet- en regelgeving. De belanghebbende was niet op de hoogte van de verplichting om zelf een verzoek in te dienen, maar het Hof oordeelt dat dit voor zijn rekening en risico komt. De wetgeving vereist dat een verzoek voor het kwarttarief moet worden ingediend voor de aanvang van het tijdvak, en de inspecteur heeft dit verzoek correct behandeld. De belanghebbende kan zich niet beroepen op de eerdere toepassing van het kwarttarief door de vorige eigenaar, omdat de regelgeving dit niet toestaat. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 15/00183
21 januari 2016
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/2442 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft bij beschikking van 11 maart 2014 het verzoek van belanghebbende om toepassing van het kwarttarief als bedoeld in artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) met ingang van 15 november 2013 toegekend voor de kampeerauto met het kenteken [kenteken] .
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 12 mei 2014, het bezwaar afgewezen.
1.3.
Bij uitspraak van 13 maart 2015 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 april 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Eiser is volgens de kentekenregistratie vanaf 13 april 2012 houder van een personenauto van het merk [naam] , kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De datum van de eerste tenaamstelling is 15 mei 2000.
Op 4 februari 2014 heeft eiser een (telefonisch) verzoek gedaan om toepassing van het bijzondere tarief in de motorrijtuigenbelasting voor kampeerauto’s (hierna: het kwarttarief).
Verweerder heeft bij de beschikking van 11 maart 2014 het kwarttarief toegepast met ingang van 15 november 2013.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil met ingang van welke datum de inspecteur het door belanghebbende verzochte kwarttarief van de motorrijtuigenbelasting dient toe te passen.
3.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4.Toepasselijke wet- en regelgeving

In het onderhavige geval is de volgende wet- en regelgeving van toepassing.
Artikel 17 Wet MRB
“1. De aanvraag om afgifte van een kentekenbewijs dan wel om wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs wordt aangemerkt als het doen van aangifte. De aangifte geldt, zolang het motorrijtuig niet van houder verwisselt, voor alle tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden.(…)”
Artikel 23a Wet MRB
“1. Voor de personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid en die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB) gestelde voorwaarden en beperkingen tot uiterlijk en inrichting, bedraagt de belasting in afwijking van artikel 23 en onder bij AMvB te stellen voorwaarden, een kwart van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting. (…)”
Artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (het Besluit MRB)
“(…)
4. De toepassing van artikel 23a van de wet vindt plaats op verzoek.
5. Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het tijdvak.
(…)
8. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tenzij in de beschikking anders is bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend.”
Besluit van 4 juni 2010, nr. DGB/1671M, gewijzigd bij besluit van 15 juni 2012, nr. BLKB/2012/942M (Kaderbesluit):
“(…)
12 Verzoek om bijzonder tarief of vrijstelling
De toepassing van een bijzonder tarief of vrijstelling vindt plaats op verzoek. Dit verzoek moet bij de inspecteur worden ingediend voor de aanvang van het tijdvak. De aanschaf of aanpassing van het voertuig vindt doorgaans niet plaats op het moment van begin van het tijdvak.
GoedkeuringUit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat een verzoek om toepassing van het bijzondere tarief kan worden toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.”

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij, voor zover hier van belang, het volgende overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“7. De rechtbank overweegt allereerst dat de motorrijtuigenbelasting een heffing is op het houden van een voertuig. Iedere wijziging van het houderschap moet worden gemeld. Uit het systeem van de Wet MRB volgt voorts dat voor de bepaling van het tarief, motorrijtuigen zijn ingedeeld in categorieën. Deze categorieën zijn: personenauto, bestelauto, motorrijwiel, vrachtauto, rijdende winkel, autobus en buitenlands motorrijtuig. In artikel 23 van de Wet MRB is het tarief beschreven voor de categorie personenauto’s. In artikel 23a van de Wet MRB is bepaald dat onder voorwaarden bij AMvB gesteld het kwarttarief van toepassing is op personenauto’s waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van vast kook- en slaapgelegenheid én waarvan het uiterlijk en inrichting voldoen aan bij AMvB gestelde voorwaarden.
8. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat de tekst van artikel 5aa van het Besluit geen andere uitleg toelaat dan dat een verzoek moet worden gedaan voor toepassing van het kwarttarief. Vaststaat dat eiser eerst op 4 februari 2014 een verzoek heeft gedaan om toepassing van het kwarttarief. Verweerder heeft dan ook terecht het kwarttarief laten ingaan bij de aanvang van het tijdvak waarin het verzoek is gedaan, zijnde op 15 november 2013.
9. Dat eiser, zoals hij aanvoert, niet wist dat hij zelf een verzoek moest doen tot toepassing van het kwarttarief, maakt het vorenstaande niet anders. De regeling van het kwarttarief is een begunstigende regeling. Van een belastingplichtige die gebruik wil maken van een dergelijke regeling mag worden verwacht dat hij zelf controleert en onderzoekt of en hoe deze regeling op hem van toepassing is. Anders dan eiser kennelijk veronderstelt, is verweerder (de Belastingdienst) niet verplicht om eiser persoonlijk bij de tenaamstelling op de hoogte van het kwarttarief te brengen. Bovendien is het de rechtbank ambtshalve bekend dat informatie over het kwarttarief voor kampeerauto’s op de website van de Belastingdienst staat en stond, zodat niet gezegd kan worden dat eiser niet op de hoogte had kunnen zijn.
10. Dat de RDW de auto als kampeerauto benoemt doet aan het bovenstaande niet af omdat de RDW motorrijtuigen indeelt op grond van de Wegenverkeerswet en niet op basis van de Wet MRB. Ook het feit dat de voorgaande eigenaar voor het kwarttarief in aanmerking kwam leidt niet tot een ander oordeel. Zoals hierboven overwogen moet bij verandering van het houderschap ten tijde hier van belang opnieuw een aanvraag om toepassing van het kwarttarief worden gedaan. De regelgeving op dit punt is eerst gewijzigd nadat eiser de auto had aangeschaft, zodat een beroep hierop eiser niet kan baten.
11. Hoewel de rechtbank eisers frustratie ter zake, met name gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, begrijpt, kan dit niet tot een voor eiser gunstig oordeel leiden. Het lag op de weg van eiser om zich vooraf (beter) te informeren over de te volgen procedure en alerter te zijn op het feit dat hij niet volgens het kwarttarief werd belast.
12. Gelet op al het voorgaande is het beroep ongegrond.”

6.Beoordeling van het geschil

6.1.
De aanvraag om afgifte van een kentekenbewijs dan wel de wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs wordt aangemerkt als aangifte in de zin van artikel 17, eerste lid, van de Wet MRB.
6.2.
Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de tekst van artikel 5aa van het Besluit MRB geen andere uitleg toelaat dan dat een verzoek moet worden gedaan voor toepassing van het kwarttarief. Een dergelijk verzoek moet blijkens het vijfde lid van deze bepaling worden ingediend voor de aanvang van het tijdvak en werkt, tenzij anders bepaald, terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op 4 februari 2014 een verzoek tot toepassing van het zogenoemde kwarttarief heeft gedaan. Eveneens staat vast dat de inspecteur het verzoek bij beschikking heeft toegewezen met terugwerkende kracht tot 15 november 2013. Naar het oordeel van het Hof, gelijk ook de rechtbank heeft geoordeeld, heeft de inspecteur in overeenstemming met de wettelijke bepalingen en het Kaderbesluit het kwarttarief toegepast met ingang van 15 november 2013. Anders dan belanghebbende voorstaat, biedt de Wet MRB of het begunstigende beleid zoals verwoord in het Kaderbesluit de inspecteur geen ruimte voor een verdergaande terugwerkende kracht.
6.3.
De omstandigheid dat belanghebbende niet op de hoogte was van de wettelijke regeling die voor de toepassing van het kwarttarief destijds de voorwaarde stelde dat daarvoor een afzonderlijk verzoek moet worden gedaan, ook indien de voorafgaande kentekenhouder het kwarttarief reeds toepaste, dient naar het oordeel van het Hof voor rekening en risico van belanghebbende te komen.
De Belastingdienst heeft daarin geen actieve mededelingsplicht zoals de belanghebbende betoogt, daar uit de hiervoor onder 3 weergegeven bepalingen van de Wet MRB en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen volgt dat in de wet- en regelgeving, welke van kracht was ten tijde van het door belanghebbende gedane verzoek, was voorzien in een verzoekprocedure, geldend voor elke (nieuwe) kentekenhouder.
6.4.
Het Hof verstaat het verzoek van belanghebbende niet als aanwending van een rechtsmiddel tegen de door hem op aangifte voldane belasting over de tijdvakken gelegen voor 15 november 2013.Ten overvloede zij vermeld dat, zo het Hof zijn verzoek wel in die zin zou hebben opgevat, hem dit niet zou hebben gebaat nu dat rechtsmiddel ingevolge artikel 22j, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in verbinding met artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, alsdan niet tijdig zou zijn aangewend en feiten en omstandigheden op grond waarvan deze overschrijding verschoonbaar kan worden geacht, zijn gesteld noch gebleken. In dat geval had het bezwaar door de inspecteur wegens termijnoverschrijding derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
6.5.
Belanghebbende heeft voorts gewezen op de invoering per 1 januari 2013 van het nieuwe artikel 5aa, zevende lid, van het Besluit MRB, als gevolg waarvan de aanvraag van de houder van de kampeerauto om wijziging van de tenaamstelling wordt aangemerkt als een verzoek om toepassing van het kwarttarief. Voornoemde bepaling is gewijzigd omdat de verzoekprocedure, waarbij bescheiden dienden te worden overgelegd waaruit moest blijken dat aan de voorwaarden werd voldaan, als een te zware last werd ervaren in de situatie dat een als zodanig kwalificerende kampeerauto slechts van houder wisselt. De regeling is daarom vereenvoudigd. Dienaangaande overweegt het Hof dat voor zover belanghebbende heeft beoogd een beroep te doen op het gewijzigde Besluit MRB, dit beroep faalt omdat deze wijziging alleen geldt voor gevallen waarin de wijziging van de tenaamstelling op of na 1 januari 2013 heeft plaatsgevonden.
6.6.
Tot slot kan belanghebbendes stelling dat het niet toepassen van het kwarttarief voor hem onrechtvaardig uitwerkt evenmin tot een ander oordeel leiden. Het is niet aan de rechter om de innerlijke waarde of billijkheid van een wet te beoordelen.
Slotsom
6.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

7.Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

8.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. D.B. Bijl, voorzitter, C.J. Hummel en E. Polak, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 21 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.