Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
op zijn verlangeneen termijn verleend om in het incidenteel appel te antwoorden. [appellant] heeft zo’n termijn echter niet verlangd doch arrest gevraagd (vergelijk HR 12 april 2002, r.o. 3.4.2; ECLI:NL:HR:2002:AD9117). Ook de omstandigheid dat het hier gaat om een kortgedingprocedure brengt met zich dat de aard van de procedure zich tegen heropening van het debat verzet (vergelijk HR 14 oktober 2005, r.o. 3.3.2; ECLI:NL:HR:2005:AT6830). Tenslotte overweegt het hof dat [appellant] niet op het incidenteel appel behoeft te antwoorden omdat de grief van [geïntimeerde] bij gebrek aan iedere substantie hoe dan ook dient te worden verworpen. [geïntimeerde] gaat in zijn in randnummer 31 van de memorie van antwoord gegeven toelichting immers in het geheel niet in op hetgeen de kantonrechter ter motivering van haar beslissing tot toewijzing van de huurachterstand heeft overwogen. Het verweer van [geïntimeerde] dat hij met [appellant] een afspraak heeft gemaakt tot verrekening van huur met borg, blijft daardoor van iedere onderbouwing verstoken. Het incidenteel appel faalt derhalve.