ECLI:NL:GHAMS:2016:4121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
200.190.986/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake voeging en tussenkomst in hoger beroep van een leaseovereenkomst met Dexia

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de kantonrechter de vorderingen van [appellante] en Dexia heeft afgewezen. [appellante] had een leaseovereenkomst met Dexia en haar echtgenoot, [X], heeft deze overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd. De kantonrechter oordeelde dat [appellante] haar beroep op de vernietiging had ingetrokken, waardoor zij haar rechten had verwerkt. In hoger beroep stelt [appellante] dat zij geen afstand heeft gedaan van haar rechten en vordert dat het hof de vernietiging van de overeenkomst alsnog erkent. [X] heeft een incidentele vordering ingediend om als tussenkomende partij te worden toegelaten, omdat hij belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Dexia verzet zich tegen deze vordering, maar het hof oordeelt dat [X] voldoende belang heeft bij zijn tussenkomst. Het hof staat [X] toe om zich te voegen aan de zijde van [appellante] en verwijst de zaak naar de rol voor verdere memorie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.190.986/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 3966822 DX EXPL 15-42
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 oktober 2016
inzake
[X],
wonend te [woonplaats] ,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
in de zaak van
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [X] , [appellante] en Dexia genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 4 mei 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 17 maart 2016, dat onder bovengenoemd zaak-/rolnummer is gewezen tussen [appellante] en Dexia.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] , haar appel uitbreidend tot het tussenvonnis van 24 september 2015, vijf grieven aangevoerd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd als aan het slot van die memorie is vermeld.
[X] heeft vervolgens bij incidentele conclusie gevorderd dat hij als voegende en tussenkomende partij zal worden toegelaten in de hoofdzaak tussen [appellante] en Dexia. Tevens heeft [X] daarbij in de hoofdzaak geconcludeerd als aan het slot van die conclusie vermeld.
Bij conclusie van antwoord in het incident tot voeging en tussenkomst heeft Dexia in het incident verweer gevoerd, met conclusie dat het hof [X] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn incidentele vordering, althans deze zal afwijzen, en [X] zal veroordelen in de kosten van het incident.
[appellante] heeft niet van antwoord gediend in het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

In het incident
2.1
Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in dit incident van belang, om het volgende.
2.1.1
[appellante] heeft in februari 2001 een leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) met (thans) Dexia gesloten. Haar echtgenoot, [X] , heeft bij brief van 26 maart 2007 de overeenkomst met een beroep op de artikelen 1:88 en 1:89 BW buitengerechtelijk vernietigd.
2.1.2
In het bestreden eindvonnis van 17 maart 2016 heeft de kantonrechter, voortbouwend op het bestreden tussenvonnis van 24 september 2015, onder meer overwogen dat deze buitengerechtelijke vernietiging tijdig is geschied. Vervolgens heeft de kantonrechter overwogen dat [appellante] (bij akte van 4 mei 2015) haar beroep op artikelen 1:88 en 1:89 BW in deze procedure uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk heeft ingetrokken en dat dit betekent (en zulks niet anders kan worden uitgelegd dan) dat zij uitdrukkelijk haar beroep op de buitengerechtelijke vernietiging door haar echtgenoot - met een beroep op die artikelen - van de overeenkomst niet langer heeft gehandhaafd. Door deze onvoorwaardelijke intrekking van haar beroep op artikelen 1:88 en 1:89 BW heeft [appellante] , zo overweegt de kantonrechter voorts, haar rechten dienaangaande verwerkt en heeft zij niet langer de mogelijkheid om haar rechten op voornoemd beroep alsnog voor te behouden. Dit leidt er volgens de kantonrechter toe dat een verdere inhoudelijke beoordeling van de buitengerechtelijke vernietiging door de echtgenoot van [appellante] niet kan plaatsvinden. De kantonrechter heeft de vorderingen van zowel [appellante] als Dexia afgewezen.
2.1.3
In hoger beroep heeft [appellante] zich op het standpunt gesteld dat zij in eerste aanleg om door haar aangegeven redenen het beroep op artikel 1:88 BW heeft ingetrokken, dat zij daarmee echter geen afstand heeft gedaan van haar rechten op grond van dit artikel en dat zij in hoger beroep uitdrukkelijk wel een beroep op artikel 1:88 BW en de gevolgen daarvan doet. Zij vordert in hoger beroep dan ook (onder meer) dat het hof alsnog voor recht zal verklaren dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd ex artikelen 1:88 en 1:89 BW en Dexia zal veroordelen om op grond van onverschuldigde betaling aan haar te voldoen al hetgeen aan Dexia is betaald in het kader van de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering tot voeging aan de zijde van [appellante] heeft [X] aangevoerd dat hij er belang bij heeft om haar te steunen in haar bevoegdheid tot het inroepen van haar rechten aangaande de artikelen 1:88 en 1:89 BW, althans tot het instellen van de vordering uit onverschuldigde betaling jegens Dexia, en met haar verweer te voeren tegen het andersluidende oordeel van de kantonrechter. [X] vordert tussenkomst voor het geval dat het hof oordeelt dat [appellante] geen vordering meer kan instellen die is gebaseerd op de gevolgen van de vernietiging ex artikel 1:89 BW. Hij stelt er belang bij te hebben om in die situatie zijn rechten aangaande de artikelen 1:88 en 1:89 BW, althans de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling, als een zelfstandige vordering tegen Dexia te kunnen instellen. Tevens wil [X] als tussenkomende partij jegens zowel Dexia als [appellante] een verklaring voor recht vorderen, inhoudende dat [appellante] geen afstand kon doen van de rechten van [X] uit hoofde van artikelen 1:88 en 1:89 BW (en van de rechten die uit de vernietiging ex artikel 1:89 BW voortvloeien) en ook geen rechten van [X] ten aanzien van voornoemde artikelen (en rechten) kon verwerken.
2.3
Dexia heeft tegen de vordering tot voeging en tussenkomst verweer gevoerd. Zij is van mening dat in de onderhavige procedure buiten beschouwing dient te blijven of [X] aanspraak kan maken op terugbetaling door Dexia van de bedragen die [appellante] in het kader van de overeenkomst aan Dexia heeft betaald en dat [X] daartoe zelfstandig en uit eigen naam een procedure tegen Dexia kan instellen. Over de rechtspositie van [X] is volgens Dexia in deze procedure geen enkel oordeel geveld. Ook de door Dexia ingestelde (in eerste aanleg afgewezen) reconventionele vordering tot betaling van de restschuld door [appellante] en tot verklaring voor recht dat Dexia aan al haar verplichtingen ten aanzien van de overeenkomst heeft voldaan, heeft geen enkele betrekking op de rechtspositie van [X] . Volgens Dexia wordt de rechtspositie van [X] derhalve nimmer in negatieve zin beïnvloed door de uitkomst van de procedure in hoger beroep, zodat zijn vordering tot voeging en tussenkomst moet worden afgewezen.
2.4
Het hof neemt bij de beoordeling van de incidentele vordering tot tussenkomst op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt, kort gezegd, dat een partij kan vorderen in een aanhangig geding te mogen tussenkomen, indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel in te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel haar positie anderszins kan worden benadeeld.
2.5
Naar het oordeel van het hof heeft [X] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, gezien de vorderingen die hij als tussenkomende partij (tegen zowel [appellante] als Dexia) wenst in te stellen, belang heeft bij tussenkomst in de onderhavige procedure in verband met de nadelige gevolgen die een uitspraak in hoger beroep tussen [appellante] en Dexia feitelijk of juridisch voor hem kan hebben. Dat [X] ook een eigen, afzonderlijke, procedure tegen Dexia zou kunnen instellen waarin hij aanspraak maakt op terugbetaling van de door zijn echtgenote aan Dexia betaalde bedragen, leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat [X] in punt 2 van zijn incidentele vordering verwijst naar hetgeen [appellante] in haar memorie van grieven heeft gesteld en zich daarbij aansluit, laat - anders dan Dexia heeft betoogd - onverlet dat [X] (ook als echtgenoot van [appellante] ) een eigen belang heeft bij zijn vorderingen en in deze procedure moet kunnen tussenkomen teneinde benadeling van zijn (rechts)positie te voorkomen.
2.6
Voor toewijzing van een vordering tot voeging op de voet van artikel 217 Rv is vereist een belang van de voegende partij bij een tussen andere partijen aanhangig geding.
2.7
Uit hetgeen [X] heeft aangevoerd, is voldoende gebleken dat hij belang heeft bij voeging in de onderhavige procedure aan de zijde van [appellante] . [X] en [appellante] wensen immers beiden de vernietiging van de bestreden vonnissen en beogen (in dat opzicht) aldus eenzelfde uitkomst van het geding in hoger beroep tussen [appellante] en Dexia.
2.8
Nu gesteld noch gebleken is dat de eisen van een goede procesorde (in het bijzonder het voorkomen van onredelijke vertraging van de hoofdzaak) daaraan in de weg staan, zal de incidentele vordering van [X] tot tussenkomst en voeging, gelet op al het voorgaande, geheel worden toegewezen.
2.9
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.1
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor memorie aan de zijde van [X] als tussenkomende partij om hem de gelegenheid te geven zijn eis in interventie te formuleren en toe te lichten, waarna Dexia van antwoord zal mogen dienen, evenals [appellante] (naar aanleiding van de tegen haar in te stellen vordering van [X] ). Daarna zal de zaak naar de rol worden verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van Dexia naar aanleiding van de grieven van [appellante] , alsmede voor memorie van antwoord aan de zijde van [X] in zijn hoedanigheid van gevoegde partij.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
staat [X] toe in de onderhavige procedure tussen [appellante] en Dexia zowel tussen te komen als zich te voegen aan de zijde van [appellante] ;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 22 november 2016 voor een memorie aan de zijde van [X] als tussenkomende partij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C. Uriot en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016.