Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
,is geboren:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren uit een verbroken relatie tussen de moeder en de vader. De moeder, die het gezag over de minderjarige uitoefent, heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 13 april 2016 aangevochten, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) voor een periode van zes maanden. De vader, die geen gezag heeft over de minderjarige, heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld, waarin hij verzoekt om de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 798 Rv, omdat hij geen gezag uitoefent en geen contact heeft met de minderjarige. Het hof heeft de vader daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Daarnaast heeft het hof de gronden voor de ondertoezichtstelling beoordeeld. De moeder heeft betoogd dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet aanwezig waren, maar het hof oordeelt dat de situatie van de minderjarige, die prematuur is geboren en kwetsbaar is, een voortdurende bedreiging voor haar ontwikkeling vormt. De communicatie tussen de ouders is beladen en er is wederzijds wantrouwen, wat de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar kan brengen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling is gehandhaafd.