ECLI:NL:GHAMS:2016:4042

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
13/728022-15 en 13/730030-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot schorsing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1955 en woonachtig in Amsterdam, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2015. Deze beslissingen betroffen de afwijzing van verzoeken tot schorsing van de voorlopige hechtenis in twee zaken met de parketnummers 13/728022-15 en 13/730030-15, alsook een bevel tot gevangenneming van de verdachte in de eerste zaak.

Het hof heeft de stukken en de argumenten van de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte, mr. [naam 1], in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep tegen de afwijzing van de verzoeken tot schorsing, omdat het Wetboek van Strafvordering in deze situatie geen mogelijkheid tot hoger beroep voorziet. Het hof heeft zich verenigd met het bevel tot gevangenneming en de gronden waarop dit berust, maar heeft de waarheidsvinding als niet meer relevant beschouwd.

Het hof concludeerde dat er ernstige bezwaren waren tegen de verdachte, die verdacht werd van deelname aan een criminele organisatie. De verdachte bevond zich al geruime tijd in voorlopige hechtenis, maar het hof oordeelde dat er een gerechtvaardigde vrees bestond dat hij zich bij invrijheidstelling opnieuw schuldig zou maken aan ernstige strafbare feiten. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen, omdat de belangen van de verdachte niet zwaarder wogen dan het belang van de maatschappij bij het voorkomen van strafbare feiten. De beschikking werd op 7 januari 2016 gegeven in raadkamer van het hof.

Uitspraak

13/728022-15 en 13/730030-15
(ter terechtzitting van 4 december 2015 gevoegd)
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
wonende te Amsterdam, [adres]),
thans verblijvende in het huis van bewaring
PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht,
tegen
  • de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 4 december 2015, houdende afwijzing van het ter terechtzitting van die datum gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/728022-15;
  • de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 4 december 2015, houdende afwijzing van het ter terechtzitting van die datum gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/730030-15;
  • de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 4 december 2015, houdende een bevel tot gevangenneming van de verdachte in de zaak met parketnummer 13/728022-15.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van drie aktes van de griffier van de rechtbank te Amsterdam van
7 december 2015, waarbij door de verdachte hoger beroep is ingesteld van voormelde beslissingen van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissingen waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte, mr. [naam 1], advocaat te Utrecht, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. [naam 2].

De beoordeling

De verdachte kan niet worden ontvangen in het hoger beroep tegen het/de ter terechtzitting van 4 december 2015 afgewezen verzoek(en) tot schorsing, nu in het in deze van toepassing zijnde artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in een dergelijke mogelijkheid niet voorziet.
Het hof verenigt zich met het bevel gevangenneming waarvan beroep en de gronden waarop dit berust, met dien verstande dat de waarheidsvinding komt te vervallen.
Het hof ziet, anders dan de raadsvrouwe, in de gang van zaken in deze ter terechtzitting van
4 december 2015 gevoegde zaken en het in de zaak 13/728022-15 gevraagde en gegeven bevel gevangenneming geen strijd met de wet of enig rechtsbeginsel als misbruik van procesrecht en/of gebod van fair play. De mogelijkheid van het vragen en geven van een bevel gevangenneming is voor een situatie als deze gegeven. Voeging van de feiten met parketnummer 13/728022-15 bij hetgeen waarvoor de verdachte zich al in voorlopige hechtenis bevond via een vordering ex artikel 67b Sv was immers niet meer mogelijk omdat de dagvaarding in de zaak met parketnummer 13/730030-15 al(lang) was uitgebracht.
Aanknopingspunten voor het aannemen van een opzettelijk schaden van de belangen van de
verdachte in deze – nog daargelaten welk rechtens te respecteren belang dat dan zou zijn – ziet het hof niet.
Het hof acht ook voor de verdenking van deelname aan een criminele organisatie ernstige bezwaren aanwezig. Het feit dat de verdachte zich gedurende een aanzienlijk deel van de op de vordering opgenomen periode al in voorlopige hechtenis bevond, doet daar niet aan af.
Gelet op de aard en de omvang van de verdenking acht het hof de gerechtvaardigde vrees aanwezig dat de verdachte zich bij invrijheidstelling aan feiten schuldig zal maken waarop een gevangenisstraf van 6 jaar of meer is gesteld en/of waarbij de gezondheid en veiligheid van personen in gevaar komt. Het hof ziet echter in dit stadium van de procedure geen aanknopingspunten (meer) voor het aannemen van collusiegevaar.
Met betrekking tot het door de verdachte mondeling gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis – dat, nu beide parketnummers tot één zaak zijn gevoegd, moet worden beschouwd als te gelden voor alle feiten waarvoor de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt – geldt dat dit verzoek moet worden afgewezen. Niet is gebleken van dermate zwaarwegende belangen aan de kant van de verdachte dat deze zouden moeten prevaleren boven het belang van de maatschappij bij het voorkomen van strafbare feiten.

De beslissing

Het hof:
VERKLAART NIET-ONTVANKELIJK het beroep tegen
  • de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 4 december 2015, houdende afwijzing van het ter terechtzitting van die datum gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/728022-15;
  • de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 4 december 2015, houdende afwijzing van het ter terechtzitting van die datum gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/730030-15.
WIJST AF het beroep tegen het bestreden bevel gevangenneming.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 7 januari 2016 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. H.W.J. de Groot en M.W. Groenendijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van A.M.R. Karsemeijer als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 7 januari 2016,
de advocaat-generaal